DONDERDAG 20 AUGUSTUS 1908. 169 willekeurig met die menschen wordt omgesprongen en dat is jammer. Met den tweede is het anders gegaan. Elshof is in 1901 aangeslagen voor ƒ87.50, tot 1905. Toen kwamen de schatters in eens tot de conclusie, dat er 50 bij moest, maar het volgende jaar veranderden zij weer en brachten hem terug op ƒ87.50. En nu zetten zij den man op ƒ112.50. Er is aan de heeren schatters gevraagdhoe handelt gij met dat groote, nader hun aangeduid lokaal, en waarom is dat zoo veel lager naar verhouding der anderen Daarop is geen ander antwoord ontvangen, dan dat dat lokaal niet zoo mooi langs den weg ligt. Maar het is voor de zaak waarvoor het dient uitnemend geschikt. In verband met de laatste zinsneden in het door de Commissie uitgebrachte rapport, raad ik dus aan de voorstellen der Commissie aan te nemen. Wellicht dat dit van grooteren invloed is op de kosten. Nu toch moet de gemeente elk jaar ƒ100 a ƒ150 herschattingskosten betalen. Men moest bij de schatting en herschatting meer naar vaste regelen te werk gaan om den indruk van willekeur weg te nemen, die nu bij de betrokken personen bestaat en alzoo tevens de gemeente te bevoordeelen. Daarom hebben wij te meer reden het voorstel tot vermindering der aanslagen, zooals dat door de Commissie is gedaan, te handhaven. De Voorzitter. Naar aanleiding van het door den heer Bosch in het midden gebrachte merk ik op, dat het verschil tusschen de Commissie en Burg. en Weth. zich tot betrek kelijk kleine bedragen bepaalt. Het verschil is 12 50. Ik merk op, dat wat deze perceelen betreft, alle schatters een stemmig zijn en volgens het systeem te werk zijn gegaan, dat de schatters steeds hebben gevolgd, terwijl het Burg. en Weth. voorkomt, dat de huurwaarde van twee perceelen door de Commissie werkelijk te laag is gesteld Daarom meenden wij, dat het goed was in deze niet met de Commissie mede te gaan. Ik geloof, dat het in deze met het oog op de toekomst wel zaak is de schatters niet geheel en al in het ongelijk te stellen, en dat zij niet den blaam verdienen, dien de heer Bosch hen oplegt. Ik geloof niet, dat hun werk zoo veel reden tot ontevredenheid geeft als de geachte spreker beweert. Maar hoe het ook zij, als de Raad het kon goedvinden voor de helft met de Commissie en voor de helft met Burg. en Weth. mede te gaan, dan geloof ik dat een beslissing ge nomen zou worden, die in alle opzichten voldoening zou geven. De heer Fokker. M. d. V. Ik wensch even op te komen tegen hetgeen door u op het laatst van uw rede is gezegd, waar gij de wenschelijkheid uitspraakt, dat de Raad de schatters niet geheel in het ongelijk zou stellen. Dat moet hier niet de vraag zijn, wie wij ongaarne ongelijk willen geven. Wij hebben een uitspraak in beroep te doen en mogen ons daarbij niet laten leiden door de vraag, of het den schatters aangenaam zal zijn, indien zij al dan niet gelijk krijgen. De heer Bosch, die zich in zijn rede niet zóó voorzichtig uitliet als de Commissie dat heeft gedaan in haar rapport ik breng haar daarvoor hulde waar zij zoo fijntjes zegt, dat er op de schattingen en herschattingen wel iets aan te merken valt, heeft m. i. in den grond der zaak volkomen gelijk. Ik wensch een paar cijfers mede te deelen teneinde daar mede het betoog van den heer Bosch voor zooveel noodig aan te vullen. Cijfers zijn gewoonlijk droog, maar ik meen, dat deze wel aardig zijn. In 1907 werd de huurwaarde der lokaliteit van een der be trokken personen door een schatter getaxeerd op 1200. De herschatters brachten die som terug tot 815. Het volgende jaar, en toen was een der herschatters van 1907 schatter, bepaalde deze de huurwaarde op ƒ1080, maar de herschatters brachten deze weder op ƒ815. En de Commissie stelt nu voor die huurwaarde te stellen op 730. Dat dergelijke sprongen ge maakt worden kan ik mij niet begrijpen van menschen, die bekwaam voor hun vak zijn. Ik kan niet inzien, hoe het mogelijk is, dat wanneer er zich geen omstandigheden hebben voorgedaan als die. welke de heer Bosch noemde, de huur waarde van eenzelfde perceel zoo verschillend getaxeerd wordt. Bij een anderen persoon is het ongeveer op dezelfde wijze gegaan. Eerst werd zijn perceel herschat op een huurwaarde van 345 (de schatting was 490 geweest). Het volgende jaar werd een herschatter schatter èn werd dat bedrag be paald op 355, maar de herschatters verhoogden het toen weder tot 435. Een dergelijk verschil van 25% acht ik aanmerkelijk genoeg om daarop eens de aandacht te vestigen. Bovendien is mij medegedeeld, dat de door den ontvanger verstrekte opgaven van de ingeslagen hoeveelheid gedistilleerd onbetrouwbaar zijn. Dat is mij trouwens ook gebleken bij het door den Ontvanger opgegeven aantal liters, dat door den ver gunninghouder Keuls zou zijn ingeslagen. Het opgegeven cijfer van 63 moest blijkens de ingewonnen inlichtingen een paar duizend zijn (2249 L.). Voor dergelijke verschillen staat het verstand van een gewoon mensch stil. Het kan ook gebeuren, dat de opgave, die vanwege den Ontvanger wordt gedaan, te hoog is, zonder dat de betrokken personen er iets van weten Een willekeurig persoon kanten name van een ander gedistilleerd inslaan en die ingeslagen hoeveelheid wordt dan in rekening gebracht bij de bepaling van het vergunningsrecht ten nadeele van dien ander, op wiens naam zij ingeslagen is en die het niet kan controleeren. Als ik de cijfers, die ik noemde, beschouw, meen ik, dat bij het schatten van de huurwaarden voor het vergunnings recht hier ter stede niet de goede weg wordt bewandeld en vind ik daarin aanleiding aan den voorzitter van deze ver gadering een vraag te doen. Toeri ten vorigen male een Commissie uit den Raad rapport had uitgebracht en Burg. en Weth. voorstelden de conclusie van dat rapport niet aan te nemen, heeft de voorzitter toegezegd, dat Burg. en Weth gaarne wilden overwegen, of ten aanzien van het schatten niet andere en betere regelen waren te stellen en of er aan leiding bestond om met den inspecteur der belastingen over leg te plegen omtrent de geuite grieven. Men kan het vinden in de Handelingen van 1906, bladz. 146, 2de kolom. Wij hebben later nooit vernomen, of die overwegingen hebben plaats gehad en zoo ja, tot welke resultaten zij hebben ge leid. Thans zien wij bij de schattingen, die gedaan worden, dat die resultaten althans zeer gering zijn geweest. Ik zou daarom willen vragen, of Burg. en Weth. de zaak nog eens zullen overwegen en trachten deze quaestie, die nog niet geheel in orde is, tot een afdoende oplossing te brengen. De Voorzitter. De heer Fokker heeft zich gestooten aan de uitdrukking, dat het aanbeveling verdient den herschatters niet geheel en al ongelijk te geven. Die uitdrukking is na tuurlijk niet zoo bedoeld als de geachte spreker haar heeft opgevat. Waar wij te kiezen hebben tusschen de meeningen van twee partijen, die beiden gronden voor haar gevoelen hebben aangevoerd, verdient het aanbeveling om te doen wat zoo dikwijls in het dagelijksch leven voorkomt, als er voorde opvatting van beide zijden iets te zeggen valt, namelijk iets te geven en te nemendat is door mij bedoeld. Maar dat wij eenvoudig zouden zeggen: het is zaak de schatters ook eens gelijk te geven, dat is de bedoeling niet, want ik heb uitdruk kelijk gezegd, dat Burg. en Weth. met de kennis die zij verkregen hebben van de twee bewuste perceelen, meenen, dat de schatting die de Commissie wil. beslist te laag is, vergeleken met andere perceelen, en bij deze meening vol harden wij. De Commissie gaat naar mijne meening niet te rade met de cijfers, die aangenomen moeten worden in verband met andere cijfers. Wat de heer Fokker zegt omtrent den uitslag is hier niet dienende, want daarover hebben wij het nu niet; wij hebben het nu over die twee perceelen. Meent de Raad dat hij vol doende op de hoogte is om te kunnen zeggen, dat de Com missie ook wat die beide perceelen betreft, gelijk heeft, dan moet hij dat weten, maar Burg. en Weth. blijven er bij dat naar hun rrieening de Commissie die perceelen te laag heeft geschat; ieder weet, dat die perceelen op goeden stand gelegen zijn. En wat die overweging betreft, welke volgens den heer Fokker door mij is toegezegd, Burg. en Weth. hebben nog al veel te overwegen en ik geloof, dat te zijner tijd die overweging, die wij toegezegd hebben, aan de orde zal komen. Zij is nog niet aan de orde geweest, maar dit zal later wel geschieden. De heer Roem. M. d. V. Waar de heer Fokker gezegd heeft, dat het hem bevreemdt dat de schattingen zoo ongelijk zijn, zou ik hem opheldering kunnen geven. Ik denk dat het zóó gekomen is. De drie schatters hebben eerst het perceel geschat op ƒ1200. De herschatters hebben het toen geschat op ƒ800. Toen werd een jaar later een van de herschatters schatter en deze schatters hebben zich op hetzelfde standpunt gesteld als bij de eerste schatting. Zij hebben toen de som van de schattingen van de 3 schatters door 3 gedeeld en door dat ook de gewezen herschatter zijne schatting van vroeger gestand deed, is het verschil ontstaan. Daarna zijn weer de herschatters gekomen; de twee herschatters die er al waren hebben, door ook hun herschatting van vroeger te handhaven, invloed uitgeoefend op de nieuwe herschatting. Ik denk, dat, die ongelijke cijfers zóó in de wereld gekomen zijn. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel om den aanslag voor J. H. J. Knegtel op 187.50 en voor C. A. L. Keuls op 50.vast te stellen wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Betreffende de aanslagen van de heeren Elshof en Erades zal in stemming worden gebracht den door Burg. en Weth. voorgestelden aanslag. In geval van verwerping

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 11