DONDERDAG 23 APRIL 1908.
109
De heer Fokker. M. d. V. Toen ik straks sprak over de
landelijke organisatie, had ik meer in het bijzonder het oog
op den Bond van bedienden in het confectievak, welke bond
verschillende afdeelingen heeft en die ook eene algemeene
kas heeft voor verzekering tegen ziekte, ongevallen en werk
loosheid.
Nu zou de werkloosheid moeten worden uitgeschakeld en
eene afzonderlijke kas daarvoor moeten worden gesticht. De
menschen in de verschillende afdeelingen krijgen uitkeering
uit de algemeene kas, die in Amsterdam gevestigd is. Nu is
dit eene vakvereeniging, die meer dan 25 leden telt, maar
niet gevestigd is te Leidendoch de menschen, die voor een
bijslag in aanmerking komen zijn wel degelijk gevestigd in
Leiden. Naar mijne meening kan men dezen menschen geen
bijslag weigeren.
De Voorzitter. Mij dunkt, dat bij verschil van meening
over deze zaak art. 10 van toepassing is en het Bestuur dan
uitspraak zal moeten doen. Zijn alle verzekerden te Leiden
woonachtig en hebben zij allen bijgedragen, dan zal dunkt
mij bet Bestuur wel geen bezwaar maken.
Het eenige bezwaar voor die verzekerden is, dat het waar
schijnlijk niet mogelijk zal zijn, dat iemand van het bestuur
hunner vereeniging zal worden opgenomen in het bestuur
van het gemeentelijk fonds.
De heer van Tol. M. d. V. In al. 1, sub 1° van art. 5
staat, dat de vereeniging, ten behoeve van hare uitkeeringen
bij werkloosheid, van al hare leden tusschen de 20 en 50 jaar,
een afzonderlijke contributie heffen moet, enz. Zou het niet wen-
schelijk zijn achter de woorden: »van al hare" te voegen de
woorden «binnen de gemeente woonachtige"? Er wonen per
sonen buiten de grens van de gemeente, welke lid zijn van
een vakvereeniging, die anders zouden moeten betalen voor
iets, waarvan zij toch niet kunnen genieten.
De Voorzitter. Burg. en Weth. nemen dit denkbeeld over,
zoodat de zin zal luiden: »van al hare binnen de gemeente
woonachtige leden."
De beraadslaging wordt gesloten.
Het gewijzigde art. 5 wordt zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Art. 6 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 7, luidende:
»De bijslag uit het fonds is op zijn hoogst gelijk aan de
uitkeering der vereeniging, doch nooit hooger dan 0,50 per
dag en wordt aan één persoon nooit over meer dan 60 dagen
op elke 365 dagen verleend.
De hoegrootheid van den bijslag wordt door het bestuur voor
elke maand opnieuw vastgesteld. Hij kan voor personen in
het eene vak hooger worden gesteld dan voor die in een
ander vak.
De bijslag wordt niet verleend:
1°. aan personen die nog geen jaar in de gemeente Leiden
woonachtig zijn;
2°. aan hen die nog geen week werkloos zijn; en
3°. aan hen die jonger zijn dan 20 jaar en ouder dan 50.
Het bestuur is bevoegd, wanneer het daartoe termen aan
wezig acht en de daarvoor noodige gelden te zijner beschikking
staan, af te wijken van de in de eerste alinea gestelde maxima
betreffende het percentage van den bijslag en den duur der
uitkeering."
De Voorzitter. Op dit artikel is voorgesteld een amendement
van den heer Aalberse strekkende om in het derde lid,
sub 3°, van artikel 7 te lezen in plaats van »50"»60".
De heeren hebben de wijziging gehoord die door Burg. en
Weth. in punt 3 is aangebracht, waardoor de mogelijkheid
geopend wordt voor het Fondsbestuur om, wanneer eene ver
eeniging boven den leeftijd van 50 jaar uitkeert, ook een
bijslag te verleenen, wanneer het blijkt, dat overigens voldaan
wordt aan de eischen in art. 5 gesteld. Op die wijze wordt
de middenweg bewandeld, om te voorkomen, dat 60 jaar als
limiet wordt vastgesteld, dat een werkman nog valide is. Op
die wijze wordt het doel veiliger bereikt dan door het amen
dement van den heer Aalberse. Burg. en Weth. hebben de
mogelijkheid ook onder de oogen moeten zien, dat uit een
philanthropisch oogpunt personen boven de 50 jaar in een
fonds worden opgenomen, zonder dat voldoende blijkt, dat zij
behoorlijk hebben bijgedragen, want volgens art. 5 behoeven
zij niet te contribueeren. Om die redenen hebben wij gemeend
deze veiligheidsklep te moeten aanbrengen, waardoor ook
van gemeentewege een bijslag kan worden gegeven, mits onder
den waarborg, dat men niet te doen heeft met philanthropic.
De heer Aalberse. M. d. V. Het spijt mij wel, dat wij de
nieuwe lezing van Burg. en Weth. niet gedrukt voor ons
hebben gehad; het is mij nog niet helder, waarom die zoo
lange omschrijving noodig is. Ik zie tusschen hetgeen door
mij wordt voorgesteld en tusschen hetgeen Burg. en Weth.
voorstellen bijna geen verschil, dan alleen de quaestie van bewijs
last. Zooals Burg. en Weth. het voorstellen, wordt de man
ondersteld boven 50 jaar te oud te zijn. Wanneer hij echter
aantoont, dat hij niet te oud is, dan mag men hem nog uit-
keereri. Zooals ik het voorstel, is dit juist omgekeerd: het
Fondsbestuur mag hem alleen dan weigeren, wanneer het
overtuigd is, dat hij tengevolge van ouderdom werkloos is.
Wanneer ik aldus 't nieuwe voorstel van Burg. en Weth.
goed begrepen heb, dan gevoel ik meer voor mijne lezing,
al was het alleen maar, omdat zij veel eenvoudiger is.
Maar ik wil toch opkomen, mijnheer de Voorzitter, tegen de
uitlegging, die gij er aan gegeven hebt, nl. dat ik in de ver
ordening wenschte neer te leggen, dat iemand, die nog geen
60 jaar is, niet zou vallen onder art. 5, sub 4, waarin gezegd
wordt, dat wie wegens invaliditeit of ouderdom werkloos is, geen
uitkeering krijgt. Ik zie niet in, dat dit volgt uit de verandering
van »50" in »60". Art. 5, 4°. zal onverminderd van kracht
blijven en in geen enkel opzicht zal worden uitgemaakt, dat
ieder, die nog geen 60 jaar is, moet trekken uit het fonds, als
hij werkloos is. Hij kan alleen trekken, als hij voldaan heeft
aan de eischen van art. 5; hij moet lid zijn van de vakver
eeniging, de contributie betaald hebben en bovendien mag de
werkloosheid niet het gevolg zijn van ouderdom. Ik acht mijne
lezing veel eenvoudiger dan die van Burg. en Weth. en in de
praktijk zal het grootendeels op hetzelfde neerkomen.
De Voorzitter. Ik geloof, dat de heer Aalberse uit het oog
verliest welke bezwaren aan zijn amendement verbonden zijn.
»De opneming van de leeftijdsgrens van 50 jaar", schrijft
de Directeur van het Bureau voor Sociale Adviezen, «betee-
kent hier een beschermingsmaatregel van de gemeentefinan-
ciën". Wil men aan het Fondsbestuur in deze vrijheid geven
wat hij evenwel niet aani^adt dan zou in art. 7 kunnen
worden bepaalddat het bestuurzoo het daartoe termen
aanwezig acht, van de leeftijdsgrens van 50 jaar mag af
wijken."
Nu wil de heer Aalberse den leeftijd van 60 jaar opnemen,
maar Burg. en Weth., vasthoudende aan hun bezwaar om dit
met zoovele woorden te vermelden, willen een bemiddelings
voorstel doen en aan het Fondsbestuur de bevoegdheid geven
een hoogere leeftijdsgrens aan te nemen, maar uiterlijk die
van 60 jaar, mits overigens door het Fondsbestuur termen
worden gevonden voor den bijslag en althans vaststa, dat
de contributie geheven is en men gedurende den tijd, dien
de verordening aangeeft, lid is geweest. Mij dunkt dit ver
dient de voorkeur boven de wijziging van den heer Aalberse,
die van verre strekking is.
De heer Meuleman. M. d. V. Ik zal voor de toevoeging
van Burg. en Weth. stemmen, maar veroorloof mij de op
merking, dat nu toch wel duidelijk blijkt, dat ik straks
gelijk had, toen ik zeide, dat de werkman na zijn 50ste jaar
is overgeleverd aan het bestuur der vakvereeniging. Als dit
bestuur zegt: wij keeren niet uit, dan krijgt de man geen
bijslag van het fonds. En om de welgezindheid van het be
stuur der vakvereeniging tegenover de leden in het licht te
stellenbehoef ik maar te wijzen op den Diamantwerkers-
bond, die geen uitkeering gaf aan zijne leden, die een tijd
lang geen contributie betaald haddenofschoon de kas zeer
sterk was. Het bestuur dier vakvereeniging ziet alleen het
complex van menschen, maar het laat de individuen op
zichzelf staan. Mijn ideaal van eene werkloozenverzekering
zou zijn, dat zij aansloot aan eene ouderdomsverzekering
en dan is de grens van 50 jaar onvoldoende. Eene werk
loozenverzekering is m. i. eerst dan goedals een werkman
verzekerd is van zijn 20ste jaar tot aan den tijd, waarop hij
ouderdomspensioen krijgt.
Zooals nu de zaak geregeld wordt, zal hij overgeleverd zijn
aan het al of niet goedvinden van het bestuur zijner vak
vereeniging, wat ik verkeerd acht.
De Voorzitter. Den heer Meuleman moet ik opmerken,
dat terecht het Bestuur der vereeniging moet beslissen of
een werkman boven 50 jaar kan worden toegelaten. Wij
hebben hier niet te doen met philanthropie, maar met ver
zekering. Wanneer de statistiek aantoont, dat boven de 50 jaar
het r sico slechter wordt, dan moeten wij daarmede rekening
houden; wij moeten rekenen met den wetenschappelijken
basis die ook voor werkloozenverzekering geldt. En wanneer
dan uit de statistiek blijkt, dat boven de 50 jaar de slechte
risico's voorkomendan moeten wij ons van de verzekering
daarvan kunnen onthoudentenzij blijkt dat voor een bepaald
persoon dat ongunstig risico althans vooreerst niet aanwezig is.
De heer van Tol. Ik kan mij niet vereenigen met het voor
stel van Burg. en Weth. om dit over te laten aan het Fonds
bestuur. Verschillende vakvereenigingen, die een Werkloozen-
fonds zullen oprichten, zullen dan in twijfel verkeeren, of zij