108
DONDERDAG 23 APRIL 1908.
bijslag te verzekeren, die de minste kans hebben, om werkloos
te worden. Het hangt dan geheel en al af van de opvatting
van het bestuur der vakvereeniging. De speech van den heer
Aalberse heeft mij eerst goed duidelijk gemaakt, dat wij hier
zeer onbillijk zullen zijn.
De Voorzitter. Ik geloof, dat de heer Meuleman uit het
oog verliest, dat wat hij bedoelt eigenlijk ter sprake komt bij
art 7. Hij bedoelt dat het gemeentefonds iemand die 30 jaar
heelt bijgedragen, zou kunnen weigeren. En dat zou onbillijk
zijn. Maar hij vergeet dat Burg. en Weth. uitdrukkelijk aan
het Bestuur de bevoegdheid willen toekennen om een hoogeren
leeftijd te bepalen, wanneer blijkt dat overigens is voldaan
aan de eischen bij art. 5 gesteld en dat men 6 maanden lid
van de vereeniging is geweest. Daarmede is aan het gemeente
fondsbestuur een zekere vrijheid van beweging gegeven; is
de mogelijkheid geopend om ook personen boven de 50 jaar
een bijslag te geven, mits de waarborg wordt gegeven, dat
hier niet alleen philantropische overwegingen hebben gegolden.
De heer Aalberse. Ik wil nog iets antwoorden op hetgeen
door den heer Meuleman is gezegd, ik ben het niet met hem
eens, dat hier eenige onrechtvaardigheid wordt begaan. Wanneer
een vakvereeniging in haar reglement bepaald, dat men tot
50 jaar uit het fonds kan trekken, dan moet een lid weten,
dat die bepaling bestaat en dat het niet eenvoudig het Bestuur
is dat zegt: gij krijgt niet meer. En waarom is het ook niet
onbillijk? Omdat de premie, die hij gedurende 30 jaar heeft
betaald, te laag is geweest. Wanneer er staat, dat ook boven
de 50 jaar kan uitgekeerd worden, dan moet men in de 30
voorafgaande jaren ook rekening houden met de hoogere
risico na de 50 jaar. Maar heeft men dat niet bepaald, dan
wordt de man toch niet onrechtvaardig behandeld. Hij krijgt
niets, maar hij heeft ook niets betaald, en wanneer men voor
iets niets betaald heelt, dan is het ook niet onrechtmatig
wanneer men niets krijgt. Iets anders is het, te wenschen,
ik voor mij zou dit ook geen ideaal vinden, dat de vakver-
eenigingen dien weg opgaan. Ik heb alleen betoogd, dat wij
niet op den goeden weg zijn, wanneer wij de vakvereenigingen
zouden dwingen boven de 50 jaar te gaan. Dan zullen wij
veel meer bepalingen moeten makendan zullen wij niet
alleen maar de vereeniging moeten dwingen, om aan menschen
tusschen de 50 en 60 jaar uit te keeren, maar dan zullen wij
ook de bevoegdheid moeten hebben om te bepalen, dat om
een voorbeeld te noemen, hij, die na den 50 jarigen leeftijd
uitkeering ontvangen wil, minstens tien of vijftien jaren aan
het fonds moet hebben bijgedragen. En meer van dergelijke
bepalingen. Doen wij dat niet, dan zouden we alles op lijsse
schroeven zetten.
De heer Briët. M. d. V. Namens de heeren Bosch en Vergouwen
heb ik de eer eene kleine wijziging in het amendement op art. 5,
3° te brengen, waardoor dit zal luidende vereeniging mag geen
uitkeering uit dat fonds doen, aan personen, die niet gedurende
ten minste zes maanden regelmatig hun bijdrage aan de
vereenigingskas hebben gestort. Daardoor vervallen dus de
woorden: »bij het intreden der werkloosheid" en de woorden
«onmiddellijk voorafgaande."
Tot toelichting van het amendement kan ik er op wijzen,
dat in alle verordeningen die ik heb gezien, de termijn is
bepaald op 6 maanden. Die wachttijd is zooveel langer gesteld
om het toetreden van slechte risico's te voorkomen. In Amster
dam, Utrecht, Arnhem, is 6 maanden gesteldin het Buitenland
is de termijn nog veel langer; de meeste vakvereenigingen
in Engeland hebben 12 maanden; dus in het algemeen bestaat
wel de neiging om dezen tijd te stellen op zes maanden. Ik
acht dit ook voor deze verordening wenschelijk, met het oog
op de allerslechtste risico's.
Wat betreft het redactieverschil tusschen ons voorstel
en dat van Burg. en Weth., wij achten het niet voldoende,
dat men zes maanden lid van de vereeniging is geweest;
maar wij eischen dat men ten minste zes maanden aan de
kas zal hebben bijgedragen, wat dunkt mij toch ook de be
doeling dezer verordening is.
De Voorzitter. Burg. en Weth. kunnen geen vrijheid vin
den dit amendement over te nemen. Zij zijn van meening,
dat de eisch van te doen blijken, dat de contributie behoor
lijk en regelmatig is betaald, te zeer eene inmenging is in
het bestuur der vakvereeniging. Men doet o.i. beter die ver
eeniging daarin vrij te laten. Wel willen wij den termijn
eenigszins verlengen en zijn bereid in punt 3 te lezen: «De
vereeniging mag geen uitkeering uit dat fonds doen aan per
sonen, die nog geen 6 maanden lid der vereeniging zijn."
Dan zijn de bezwaren van den heer Bosch c.s. grootendeels
weggenomen.
De heer Fokker. M. d. V. Ik wil nog even het amendement-
Bosch c.s. aanbevelen, want ik vind het rationeeler dan het
voorstel van Burg. en Weth. Wat heeft het fonds er aan, dat
iemand zes maanden lid is, als hij niet heeft gecontribueerd.
Men moet de menschen prikkelen om voor hunne verzeke
ring bij te dragen en dit kan het best geschieden door een
eenigszins ruimer termijn te nemen, gedurende welke men
moet betaald hebben in het aparte verzekeringspotje. Volgens
het voorstel van Burg. en Weth. zou men eenigen tijd lid
kunnen zijn, zonder iets betaald te hebben.
De Voorzitter. Het geval, dat de heer Fokker zich denkt,
is een geval van fraude, dat de vereeniging moet trachten te
voorkomen. In zulk een geval zou de bijslag niet verleend
worden. Waarom meenen Burg. en Weth. nu, dat het voor-
stel-Bosch c.s. zou leiden tot eene ongemotiveerde en onbil
lijke inmenging in het bestuur der vereeniging? Het geval
kan zich voordoen, dat iemand eene ziekte heeft, die hem
gedurende eenigen tijd belet te betalen en aan wien door het
bestuur der betrokken vereeniging uitstel van betaling wordt
verleend uit menschlievendheid.
Volgens het voorstel-Bosch c.s. zou die persoon geen bijslag
mogen ontvangen, volgens het voorstel van Burg. en Weth.
wel. Daarom achten wij het beter die zaak aan de controle
van het vereenigingsbestuur zelf over te laten.
Het gewijzigde amendement van de heeren Bosch c.s. op
art. 5, 3° wordt alsnu in stemming gebracht en met 16 tegen
7 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren: de Vries, Le Poole, Juta, van
Gruting, van Hamel, Meuleman, A. Mulder, Sijtsma, van Tol,
Aalberse, Bots, Zwiers, van der Eist, de Boer, Korevaar en
Eerstens.
Vóór stemmen de heeren: Roem, Bosch, Reimeringer,
Briët, Vergouwen, Zaalberg en Fokker.
(De heeren P. J. Mulder en van der Lip hadden inmiddels
de vergadering verlaten).
De Voorzitter. Thans komt in behandeling het amendement
van den heer Bosch c. s. om het laatste gedeelte van sub 4
te lezen: die het gevolg is van ziekte, ouderdom,invaliditeit,
ongeval, werkstaking, uitsluiting of onwil om, voor den ver
zekerde passenden arbeid te verrichten.
De heer Vergouwen. Ik kan bij de toelichting zeer kort zijnwij
hebben het woord «ongeval" erbij willen voegen, omdat wanneer
iemand door een ongeval werkloos wordt, hij vanzelf reeds inge
volge de Ongevallenwet ondersteuning krijgt. Nu zou men kun
nen zeggen, dat hierin reeds is voorzien door de bepaling, dat
geen uitkeering wordt gegeven bij werkloosheid, die een
gevolg is van invaliditeit. Dit is echter niet hetzelfde. Inva
liditeit onderstelt een voortdurenden toestand, maar een on
geval kan een werkloosheid van tijdelijken aard, zonder
invaliditeit, tengevolge hebben. En daarom willen wij het
woord ongeval hier opnemen, in navolging van de Haagsche
verordening. De tweede afwijking door ons amendement voor
gesteld betreft de toevoeging „voor den verzekerde passenden."
Zooals het in het artikel staat, is de bepaling zoo algemeen,
dat wanneer men iemand die werkloos is aan een arbeid zet,
dien hij niet kan verrichten, omdat hij daartoe geen bekwaam
heid bezit en dien hij dus niet kan verrichten, men dan van
hem kan zeggen: hij wil dien arbeid niet verrichten, er is
dus onwil om te werken. Wanneer er echter staat: onwil
om voor den verzekerde passenden arbeid te verrichten, dan
is het een veel juister uitdrukking; dan wordt daarmede aan
geduid, dat wanneer geen passende arbeid voor een werk-
looze te vinden is, er nog geen onwil behoeft te bestaan
om te werken. Het is dus alleen een verduidelijking.
De Voorzitter. Burg. en Weth. zijn bereid om het amen
dement over te nemen en dus het woord «ongeval" in het
artikel op te nemen. Niet zoozeer omdat wij het eens zijn
met de toelichting van den geachten spreker, maar omdat
wij in deze gemeente hebben een fonds voor ongevallen bij
rampen, dat in die omstandigheden kan voorzien, en dat
vrijgoed bij kas is. Wat betreft de toevoeging van: «voor
den verzekerde passenden arbeid", daarmede kunnen wij ons
niet vereenigen, en wel hierom niet.
Ten eerste vreezen wij dat het licht aanleiding zal geven
tot moeielijkheden; het geldt hier eene zaak, die het best
door het bestuur der vereeniging kan beoordeeld worden.
Ten tweede omdat in het wetsontwerp dat nog niet inge
trokken isen als ik goed ben ingelicht ook niet ingetrokken
zal worden, wordt gezegd, dat gemeenten, die voor een
subsidie in aanmerking willen komen, waarborgen moeten
geven dat volgens de statuten personen die onwillig zijn om
te arbeidengeen uitkeering krijgendus dan wordt niet
omschreven waaruit die onwil blijken moet. Wij vreezen dat,
wanneer men gaat specialiseerenhet dan in de toekomst
bezwaar zal kunnen opleveren om voor ons fonds subsidie
van Regeeringswege te verkrijgen.
De heer Vergouwen. M. d. V. Wij trekken het amende
ment in.