DONDERDAG '23 APRIL 1908. 107 Voor het amendement-Aalberse zouden Burg. en Weth. iets gevoelen, als daarin niet met zoovele woorden de op neming van den 60-jarigen leeftijd in de reglementen werd aangemoedigd. Onze verordening zou dan als het ware vast stellen, dat tot het 60»te jaar de volkomen validiteit als vaststaande kan worden aangenomen. Burg. en Weth. zouden er meer voor gevoelen aan het gemeentebestuur de bevoegd heid te geven ook aan personen boven de 50 jaar bijslag te geven, wanneer genoegzame waarborgen bestaan, dat in deze geen philantropie zal worden beoefend. Dit gevaar mag niet uit het oog worden verloren. De kans bestaat, dat uit mede lijden personen voor den bijslag zullen worden voorgedragen, die niet den vereischten tijd de contributie betaald hebben of als lid ingeschreven zijn geweest. Daarom gevoelen Burg. en Weth. er meer voor het derde punt van art. 7 aan te vullen als volgt: «onverminderd de bevoegdheid van het bestuur om, zoo het daartoe overigens termen vindt, een hoogere leeftijds grens en wel uiterlijk tot 60 jaar aan te nemen, wanneer althans blijkt dat ook ten opzichte van deze oudere leden door de vereeniging is voldaan aan de eischen bij art. 5 sub 1° en 3° gesteld." De heer Van der Elst. M. d. V. Ik deel het pessimisme van den heer Briët in de vorige zitting ten aanzien van deze zaak uitgesproken. Ik vrees ook, dat de vakvereenigingen te Leiden nog te zwak zijn voor deze zaak, maar nu zal door het amendement van den heer Briët de kans op vooruitgang en bloei voor die vereenigingen nog geringer worden. Als wij de grens van 50 brengen op 60 jaarfzullen de slechte risico's de lasten voor de jongeren nog verzwaren. En gesteld, iemand biedt zich aan op zijn 49ste jaar, dan zal hij, bij werkloosheid na zijn 50ste jaar, gaan trekken, zonder nog iets noemenswaard te hebben bijgedragen. Dan zal hij uitkeering krijgen, zoowel van de gemeente als van de andere leden der vereeniging. Nu staat bovendien in art. 5, sub 4, dat geen uitkeering plaats heelt bij werkloosheid tengevolge van ouderdom. Hoe moet het nu gaan, als een lid tusschen de 50 en 60 jaar blijkt ontslagen te zijn wegens ouderdom? Dan krijgt hij geen uitkeering, ofschoon hij lid is en zijne contributie betaald heeft. Wij kunnen hier m. i. beter het voorbeeld volgen van Amsterdam en Hilversum, waar men ook de grens heeft gesteld op 50 jaar. Het geldt hier eene proefneming en daarom moeten wij niet dadelijk te ver gaan; ik acht het in het belang der vereenigingen zelve, dat hier een zekere dwang wordt opgelegd. Ik zal daarom stemmen tegen het amendement Bosch c. s. De Voorzitter. In antwoord aan den heer van der Eist doe ik opmerken, dat de kans op onbillijkheid, als een 49-jarig persoon toetreedt en spoedig werkloos wordt, niet heel groot is, want art. 5, 3° zegt, dat hij een zekeren tijd lid van de vereeniging moet zijn geweest en gedurende een bepaald aantal maanden de contributie moet hebben betaald. Nu zijn Burg. en Weth. wel geneigd den tijd van drie maanden eenigszins te verlengen, juist om dergelijke fraudes en moei lijkheden te voorkomen. De heer Bosch. M. d. V. Ik heb met belangstelling uwe rede en die van den heer Aalberse gehoord. Ik moet bekennen, dat het mij en meerderen in den Raad met mij uit art. 5 niet duidelijk was gebleken, dat dit de mogelijkheid openliet om ook oudere leden dan van 50 jaar in het fonds op te nemen. Ik neem deze gelegenheid te baat om mijne verwon dering te kennen te geven over een uitdrukking van den heer Aalberse, dat het voor de vereenigingen ongewenscht zou zijn om hen een zekeren dwang op te leggen. Ik zou zelfs wenschen, dat die dwang niet noodig was, dat de ver eenigingen zelve zouden toonen het belang der zaak te be grijpen, dat zij, die bij patroons steeds vast werk hebben, de goede risico's dus, zooveel voor de vakbeweging gevoelden, dat zij in de vereeniging bleven om de zaak te steunen. Ik hoop dan ook, dat zal bewaarheid worden wat door u, mijn heer de Voorzitter, in de vorige zitting is gezegd, dat deze verordening zal hebben eene opvoedende kracht, die meer en meer de werkman er toe zal brengen niet meer de vijand van zichzelf te zijn, maar hem zal doen medewerken tot het welslagen van deze poging om de gevolgen der werkloosheid te verzachten. Nu ik echter van u, mijnheer de Voorzitter, de verzekering heb ontvangen, dat het wel degelijk mogelijk is, dat ook leden boven de 50 jaar in het fonds kunnen op genomen worden, maar dat toch bepaaldelijk voor een vast getal, of voor in de termen vallende leden de eisch moet ge steld worden van den leeftijd tusschen 20 en 50 jaar, nu heb ik de eer ook namens mijne medevoorstellers ons amen dement op het onder sub 1 en in het voorlaatste lid van art. 5 voorgestelde, in te trekken, met handhaving van ons amendement op 3° van art. 7. De Voorzitter. Aangezien de amendementen aen dderheeren Bosch c.s. zijn ingetrokken, maken zij verder geen onderwerp van beraadslaging uit. De heer Roem. M. d. V. Ik zou gaarne willen dat de ouder- domsgrens in art. 7 sub. 3 werd uitgebreid, omdat ik de innige overtuiging heb, dat menschen op 60-jarigen leeftijd nog zeer goed valide kunnen zijn. Ik zou verscheidene menschen kunnen noemen van 58 tot 60 jaar, die voor iemand van 40 jaar niet uit den weg behoeven te gaan. Wat Burg. en Weth. thans voorstellen, om er alsnog achter te voegen, zal, geloof ik, tot veel moeielijkheid aanleiding geven en daarom kan ik wel medegaan met den heer Aalberse, om den leeftijd op 60 jaar te stellen. De heer Fokker. M. d. V. Ik zou nog een ding willen zeggen naar aanleiding van art. 5 sub. 1 waarin staat, dat eene vereenigingten behoeve van hare uitkeeringen bij werkloosheid, van al hare leden tusschen de 20 en 50 jaar, eene afzonderlijke contributie moet beffen. Zooals de zaak nu staat, nu het amendement van den heer Bosch c.s. is ingetrokkenkunnen dus de vereenigingen leden, die ouder zijn dan 50 jaar niet toelaten tot die afzonderlijke kas. Zij kunnen zeggen: ieder boven de 50 jaar achten wij eene zoo slechte risico, dat wij hem niet opnemen. Dit lachte mij juist zoo toe in het ingetrokken amendement, dat men die personen moest opnemen. Immers wij streven er naar zooveel mogelijk werklieden tegen de gevolgen van werkloosheid verzekerd te krijgen. Wanneer wij nu de vereenigingen niet dwingen ook menschen op te nemen tot hun 60ste jaar, waarop men veelal nog valide is, dan is de mogelijkheid niet uitgeslotendat menschen tusschen 50 en 60 jaar wor den gezet buiten het verzekeringsfonds. Het spijt mij dus, dat het amendement is ingetrokken. Ik zou er dit nog aan willen toevoegendat er nu door de vereeniging misbruik kan worden gemaakt om iemand, al wenscht hij dit, buiten het fonds te houden, omdat hij 50 jaar is. Dit lijkt mij een grove onbillijkheid. Over het artikel zelve nog iets. Ik heb niet gezien, dat de eisch wordt gesteld, dat eene vereeniging om te worden toe gelaten in Leiden moet gevestigd zijn. Dit is dus geen uitdrukkelijk vereischte. Ik herinner aan de vraag, die ik bij de algemeene beschouwingen gedaan heb, of eene afdeeling eener landelijke organisatie, die in eene gemeente slechts weinig leden telde, maar over het geheele land genoeg leden had om een verzekeringsfonds te vormen, zou kunnen worden toegelaten. In verband met het ontbreken van den eischdat de vereeniging zelve te Leiden gevestigd is, moet ik consta- teerendat ook de leden van zulk eene afdeeling een bijslag uit het^ fonds kunnen krijgen; maar dan betreur ik toch dat.zoo'n vereeniging niet geheel staat onder de controle van het fondsbestuur der gemeente Leiden. Het zal wel moeilijk zijn op een fonds, dat buiten de gemeente bestaat, voldoende controle uit te oefenen. Ik hoop dat daarop iets zal kunnen gevonden worden. De Voorzitter. Nu het amendement-Bosch c.s. om in plaats van 50 te lezen 60 jaar is ingetrokken, vervalt de reden van verdere bespreking bij dit artikel van het amendement- Aalberse, dat nu bij art. 7 kan ter sprake komen. De heer Fokker verkeert meen ik ten aanzien van de strekking van art. 5 in dwaling. Er wordt alleen geëischt, dat de vereeniging van hare leden tusschen de 20 en 50 jaar eene afzonderlijke contributie heft; maar die eisch geldt niet voor hen, die ouder dan 50 jaar zijn. Deze menschen kunnen toetreden, als zij het wenschelijk oordeelen, terwijl punt 4 tevens eischt, dat blijken moet, dat de werkloosheid niet is het gevolg van ouderdom. De vrees van den geachten spreker, dat wij te doen zullen krijgen met verzekeringsvereenigingen buiten Leiden, achtik illusoir, omdat art. 7 al zegt, dat de bijslag niet verleend wordt aan personen, die nog geen jaar in de gemeente Leiden woonachtig zijn. Wanneer eene landelijke vereeniging te Leiden eene afdeeling heeft, dan zou deze dunkt mij wei kunnen worden toegelaten, zoo zij overigens voldoet aan de gestelde eischem Maar of eene vereeniging, buiten Leiden haren zetel hebbende, zou kunnen worden toegelaten tot den bijslag, is eene vraag over de toe passing van de verordening, welke door het bestuur wellicht niet in bevestigenden zin zal worden beantwoord. De heer Meuleman. M. d. V. Ik stel mij nu voor, dat het mogelijk is, dat iemand in zijn vak vereeniging op 30-jarigen leeftijd begint te betalen en dat het bestuur dier vereeniging, als de man 50 jaar geworden is, zegt: gij moet nu verder maar niet meer betalen, want bij werkloosheid wordt niet aan u uitgekeerd. Dit zou ik ontzettend onbillijk vinden. En nu zegt de heer Aalberse weldat wij niet moeten raken aan de autonomie van de vakvereenigingen, maar ons doel is dan toch bestrijding der werkloosheid en niet de bevordering van den bloei der vakvereenigingen. Wij willen menschen steunen, die zonder werk zijn en nu geven wij de vakvereenigingen een wapen in de hand om menschen, die 20 en 30 jaar betaald hebben buiten de deur te zetten en alleen hun een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 7