68 DONDERDAG 12 MAART 1908. wij slechts een vermeerdering van f 25 boven het voorstel van Burg en Weth. voorgesteld. Wat nu het laatste gedeelte betreft, om de onderwijzers zonder hoofdacte nog een verhooging te geven, wij meenden, dat die menschen op een standpunt zijn gekomen, dat er voor hen geen kans meer is, nog eenige bevordering te krijgen en dat het daarom niet aanging, om voor mensehen van zooveel practische ervaring het eindsalaris te laten, zooals het voor hen zou zijn. Het zal zeker noodig zijn, hun een tegemoet koming te geven van f 100. Wij laten het bij dezen bescheiden wensch, niet omdat wij zelf achten daarmede voor altijd ver genoeg te gaan, maar omdat wij meenen, gezien hetgeen thans tot stand is geko men in overleg met Burg. en Weth., op dit oogenblik niet verder te moeten ingrijpen in een salarisregeling, die later zeker weer verbeterd zal worden en waarbij wij dan gaarne mede werking zullen verleenen. De heer Stigter. M. d. V. Alle opmerkingen bij de al- gemeene beschouwingen gemaakt overslaande, heb ik naar aanleiding van art. 12 een opmerking te maken. Het lijkt mij toe, dat deze salarisregeling goede beginselen huldigt en ik sta daarin dichter bij den Wethouder van Onderwijs dan enkele van de vorige sprekers, dat ik ook den nadruk zou willen leggen op de hoofdacte. Ik zou zoo graag willen bestrijden, dat men nog de hoofdacte moet beschouwen als vroeger, toen deze anders geregeld en hoog opgevoerd was en zelfs wiskunde omvatte. Dat is nu anders. Tegenwoordig mag men zeggen, dat de lagere acte niet de acte is, die een onderwijzer tot onderwijzer maakt. Het gaat niet aan, de kennis van een onderwijzer zoo gering te achten, dat iemand die op 18 jarigen leeftijd reeds verkregen kan hebben. Men moet de hoofdacte hebben om een voldoend onderlegd onderwijzer te zijn. Ik geloof dat als een onderwijzer wil voorbereid zijn om zich verder te ontwikkelen, waarvóór ieder in een studievak heeft te zorgen, hij de hoofdacte moet hebben. De regeling moet dus daarop gebaseerd zijn, dat een onderwijzer binnen, laten wij zeggen, 4 tot 6 jaar, de jioofdacte haalt. Aan den anderen kant echter voldoet art. 12 niet aan een goede regeling. De regel is, dat men betaalt voor gevraagde diensten en men heeft dat erkend ten opzichte van de bijacten. Volgens art. 12 wordt het plaatsvervangend hoofd betaald voor acten, die zijn collega eventueel haalt. Ümdat een zijner collega's Fransch, Lngelsch, Duitsch en Wiskunde krijgen kan, ont vangt hij f 400 meer en bovendien nog f 100. Dat is niet slapende rijk, maar slapende knap worden, althans beloond worden voor wat anderen door studie kunnen halen. Een plaatsvervangend hoofd moet niet per se meer hebben dan de andere onderwijzers. Het is slechts een tijde lijke betrekking. Het kan zijn, dat iemand uitstekend is in de taalvakken en toch kan het zijn, dat een ander, die uit sluitend de acte Fransch heeft, meer geschikt is tot plaats vervangend hoofd, door organiseerend talent, kennis van de ouders, meerdere ervaring enz. Het is ook in een ziekenhuis zoo, dat de meest geschikte assistent niet de knapste internist of chirurg, tijdelijk directeur wordt. Ik heb daarom een nieuwe redactie van art. 12 voor gesteld, en ik meen, dat dit de idee is, die ook de heeren Fokker en Sijtsma huldigen. Ik stel voor, dat het plaatsvervangend hoofd, omdat hij tot plaatsvervangend hoofd wordt benoemd, f 100 meer krijgt, dan het maximum salaris, dat hij als onderwijzer volgens deze regeling geniet. Heeft hij ook de bijacten, dan krijgt hij die ook betaald. Heeft het plaatsvervangend-hoofd de vier bijacten, dan krijgt hij f 1700, maar het gaat niet op, dat als hij alleen bv. de acte Fransch heeft, omdat een jonger collega er drie acten bij kan halen, hij bij voorbaat f 300 erbij moet krijgen. Nu geloof ik, dat mijne redactie de voorkeur verdient boven die van de heeren Fokker en Sijtsma, omdat wij dan niet behoeven terug te komen op de regeling van de bijacten. De heeren Fokker en Sijtsma hebben dat idee ook willen ver werken en zij hebben gezegdWij zullen voor vier bijacten f 300 nemen. Dat is altijd gewr ongen, zooals de heeren ook wel gevoeld zullen hebben. Wanneer men mijn redactie aanvaardt, kan men houden voor elke bijacte f 100 en dan komt het er niet op aan, of hij meer of minder heeft dan een van zijne collega's, doch hij krijgt altijd 100 meer, dan zijn salaris als onderwijzer bedraagt. Ik beveel dus dit amendement ten zeerste aan. Aan art. 13 heb ik ook een amendement toegevoegd, dat samenging met dat van den heer Vergouwen, om na 15 jaar dienst f 900 te geven aan de onderwijzers en onderwijzeres sen. Het lijkt mij, dat men de f 2300, die dat zal kosten, er wel aan mag besteden. Nu wensch ik daarenboven de volgende alinea zoo te redigeeren, dat de onderwijzers na 20 jaar dienst f 100 meer krijgen, niet, zooals de heer Bosch wenscht, alleen de onderwijzers zonder hoofdacte, maar ook zij, die de hoofdacte hebben. Ik zou er niet mede willen mede gaan, om een vierde verhooging voor de hoofdacte te geven zooals het «Genootschap wil. Waar nvi gerekend kan worden, en waarop wij den nadruk leggen, dat in de eerste 5 jaar van het bezit der hoofdacte daarvoor f 300 wordt gegeven, daar wordt de langzame opklimming van Burg. en Weth. gerechtvaardigd, en kan ik hierin ook met hun voorstel mede gaan. Het lijkt mij echter toe, dat het noodig is, dat een onderwijzer na 20 jaar een maximum salaris van f 1300 heeft. Ik ga mede met het «Genootschap", waar het zegt: Het gaat toch niet aan, dat een onderwijzer met hoofdacte minder dan f 1300 zou verdienen. Het maximum van het salaris wordt volgens mijn voorstel gegeven op een tijd, dat de behoeften van het gezin het grootst zijn'. Ik reken, dat een onderwijzer trouwt op zijn 26e jaar. Dat moet haast en dat mag. Als zijn oudste kind dan ongeveer 14 jaar is, zijn de onkosten voor de kinderen het grootst. Mijn voorstel is minder kostbaar dan het voorstel van het «Genootschap", want het «Genootschap" heeft voorgesteld aan de onderwijzers met hoofdacte na tien jaar en aan de onderwijzers zonder hoofd acte na 20 jaar een verhooging te geven. Mijn voorstel is dus goedkooper en men kan precies nagaan, hoeveel het kost. Mag ik omtrent die kosten nog even iets in het midden brengen? Wij zullen, dunkt mij, iets meer moeten betalen, dan het Rijk ons geeft. Andere steden hebben ook een sub sidie van het Rijk. Ook daar zal men de salarissen verhoogen, ook daar zal men komen met een nieuwe regeling. Des te scherper wordt de concurrentie, die wij reeds niet meer het hoofd konden bieden. Waar de Wethouder van Financiën bij de voorstellen, die wij kortelings behandelden, niets gezegd heeft omtrent de nooden van de gemeente, hoop ik, dat hij daar ook op dit oogenblik niet mede aan zal komen en zal toegeven, dat wij nu niet op een duizend gulden moeten zien. Ook mag ik er wel even op wijzen, dat als de nieuwe redactie van art. 12 geldt, de verhooging voor de plaatsver vangende hoofden geringer zal zijn. De heer van Hamel. M. d. V. Laat ik beginnen met den heer Sijtsma te beantwoorden. Deze had een hooger bedrag verwacht, want hij zegt, dat in October werd voorgesteld f 3200 te besteden voor de salarieeiing van de bijacten. In zekeren zin heeft hij gelijk. De toedracht van de zaak herinnert hij zich echter niet meer volkomen juist. Deze was de volgende. Men wilde de bijacten op de school van den heer Cramer beter betalen, omdat dat het eenige middel was, om de school op peil te houden, steeds van goede onderwijs krachten te voorzien en te trachten die te behouden. De uitgaven, daarmede gemoeid, waren gemotiveerd door het groote belang, dat de school vorderde. De wet-Rink was toen nog niet gevoteerd, maar toch reeds in een zoodanig gevorderd stadium, dat elk oogenblik de behandeling werd verwacht Ik heb bij die gelegenheid een bezoek gebracht aan Prof. Drucker en deze deelde mij ook mede, dat de wet in een ver gevorderd stadium was, maar dat de behandeling door omstandigheden eenige weken was vertraagd. Het stuk werd eenigszins gemaakt met de voorstelling hooger schoolgeld te kunnen heffen, eenigermate als com pensatie, wel een bewijs, dat men toen ook reeds rekening hield met de lasten, die de verhooging aan de gemeente zou opleggen. Men moet dus niet zeggen, dat nu er een verhooging van f 10.060 aan de gemeente komt, men er nog 3000 moet bijvoegen, die men destijds ook reeds wilde geven. De heer Sijtsma en anderen hebben er op gewezen, dat de aanvangswedde laag is. Dat is zoo. De Schoolcommissie heeft er echter terecht op gewezen, dat deze aanvangswedde voor korten termijn vigeerde. Bovendien gaat de vergelijking met de kleine plaatsen van ons land niet op. Dat blijkt wel uit mijn eigen vak. Een candidaat-notaris b.v. op Terschelling moet een ont zettend hoog salaris hebben, anders wil niemand er wezen. Dus het salaris is niet de eenige maatstaf. Er kunnen plaatsen zijn, waar een hoog salaris een vereischte is, omdat er anders niemand komt. Al is het salaris in Leiden gedurende korten tijd f 500, het is een groote aantrekkelijkheid hier onder wijzer te worden, want dat vindt zijn vergoeding in allerlei factoren, die in andere plaatsen ontbreken. Zoo geschiedt bijv. de opleiding voor de hoofdacte en de bijacten aan de Kweek school kosteloos. Dat is geen gering voordeel van Leiden voor de onderwijzers. Ook krijgt men een toeslag, volgens art. 18 voor de pensioenbijdrage Dan moet men niet vergeten, dat Leiden voor de taalacten krachten heeft aan de Kweekschool, zoodat men hier op een zeer goedkoope wijze kan komen tot

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 8