66 DONDERDAG 12 MAART 1908. zijde betreft, onvoldoende Toen wij van het wetje-Rink nog zoo goed als niets wisten, is door Burg. en Weth een partieele regeling voorgesteld die f 3200 zou kosten. Nu komt de wet-Riuk en kent de gemeente ongeveer f 10.000 toe. Burg. en Wethdie uit zichzelf een bijdrage van ƒ3200 willen geven, willen nu niet eens de geheele 10.000 be steden. Zij houden nog f 1000 daarvan in. Wellicht hebben zij gedacht, dat er met dit of dat amendementje nog wel een beetje zal bijkomen, daarom houden zij maar wat terug. Doch volgens hun voorstel zal de 9975 niet geheel worden besteed. Onlangs bij het debat, dat ik de eer had te voeren over enkele hooge traktementen met den Wethouder van Fabricage, (we hebben toen heel vrijwillig de traktementen van de ambtenaren ter secretarie en het bureau van gemeentewerken verhoogd), heeft deze gewezen op Utrecht, Arnhem, Gro ningen, en de jaarwedden daar vergeleken met die van onze gemeente. Nu doet men dat niet. Wij zien nu niet naar groote gemeenten, maar de regeling van Burg. en Weth. is geheel en al geschoeid op den leest van kleine gemeenten. Katwijk waar ik de raadszitting vandaag heb bijgewoond heeft een verordening, volgens welke de minima's ongeveer aan deze gelijk zijn. Noordwijk heeft zelfs een iets hooger aan vangssalaris. Dat zijn dorpjes hier in den omtrek. Hillegom, ook een dorp, heeft 600 als aanvangssalaris en heeft een maximum van 1300 voor onderwijzers met hoofdacte. Hier blijven wij daarentegen weer bij het wettelijk minimum van 500. Nu heeft de heer Pera, evenals de heer van Hamel, op de financien van de gemeente gewezen. Onze financien bevinden zich waarlijk niet in een toestand, dat wij het geld maar voor het opscheppen hebben. Dat erken ik gaarne. Maar de Wethouder van Fabricage heeft bij het straks genoemd debat ook gezegd, dat het salaris der ambtenaren billijk moet zijn en niet moet afhangen van de financien van de gemeente- De heer Pera. Dat is wat nieuws! De heer Sijtsma. Een zekere groep menschen mag niet lijden omdat de financien van de gemeente nu toevallig minder goed zijn. Alle belastingbetalende burgers, de gemeen schap dus, moeten daarvan de gevolgen dragen. Als wij een stel ambtenaren hebben, onverschillig van welk soort en hoe groot in getal, moeten wij hen behoorlijk salarieeren; zal de belasting daardoor moeten worden verhoogd, dan moeten wij daarin berusten. Wij allen moeten een gelijkmatig deel daar van dragen. Dat heeft gegolden, toen de salarieering van de ambtenaren op het bureau van gemeentewerken is geregeld en men sommige traktementen van 4000 tot ƒ4500 heeft opgevoerd. Toen heb ik van den heer Pera niets vernomen van den nood van de belastingbetalende burgerij. Integendeel, de heer Pera heeft toen zelfs tegen ons amendement ge stemd dat beoogde zeer hooge jaarwedden iets minder hoog te doen zijn. Dat deze regeling onvoldoende is, wordt niet alleen bij de voorstanders van het openbaar onderwijs gevoeld. In »De Leidenaar", antirevolutionnair orgaan voor Leiden, stond ook, dat deze regeling voor Leiden onvoldoende is en geen enkele bijzondere school in deze gemeente zijn personeel op deze wijze afscheept. Wannéér de heer Pera, zelf een der hoofdmannen van het bijzonder onderwijs, meent, dat de gemeente hare onderwijzers nu wel zóó moet afschepen, dan meet hij met twee maten. Hij doet dan iets voor de openbare, waarvan hij voor de bijzondere niet weten wil. Deze regeling is dus onvoldoende, omdat zij te weinig geeft. Er is echter nog een andere grief, een andere oorzaak van ontevredenheid bij de belanghebbendener heerscht geen leidend beginsel in deze verordening. Wanneer de Wethouder van Onderwijs eens bij zich genoodigd had bestuursleden van het Nederlandsche Onderwijzers Genootschap, van de "Vereeniging van hoofden van scholen en van de afdeeling Leiden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers en tot hen gezegd had: »Hier hebt jelui nu de taart van minister Rink; snijdt die nu in gelijkmatige stukken, dat jelui alle maal wat hebt!" ik ben ervan overtuigd, dat er een regeling ware gekomen, die niet zooveel ontevredenheid zou wekken als deze. Men is van een geheel verkeerden stelregel uitgegaan De wet-Rink is in het leven geroepen, omdat, zooals de heer Fokker reeds heeft doen uitkomen, de minimum traktementen te laag waren, vooral in de kleine plaatsen en helaas ook in de groote plaatsen. De minimum-lijders moesten vooral geholpen worden. Wat is hier nu gedaan? Krijgen hier nu die minimum-lijders wat meer? Ik heb hier een lijst van de onderwijzers en ik heb achter elks naam gezet, welk salaris zij hebben en wat zij volgens de nieuwe regeling zullen krijgen. Er is een heele rij van jonge mannen tusschen de 20 en 30 jaar, die het het meest noodig hebben, en die profiteeren er juist niet van. Alles is gezet op de hoofdacte en de bijacten. Men heeft de regeling zoo gemaakt, dat men, tegen wil en dank zelfs, verhoogingen heeft moeten aanbrengen. De plaatsvervangende hoofden toch heeft men ook omhoog moeten brengen om aan het stelsel getrouw te blijven. Volgens deze regeling kan iemand 400 voor bijacten krijgen. Dat zal bijna nooit gebeuren. Toch komt men door daarvan uit te gaan tot een salaris voor een plaatsvervangend hoofd van 1700 dat straks tot 1800 zal kunnen stijgen. Daartegen gaat nu reeds een onzer amendementen. De 15 plaatsvervangende hoofden krijgen van de 9000 alleen f 2200, de 150 anderen krijgen 6000. Dooreen genomen krijgen alzoo de plaatsvervangende hoofden, de best bezoldigden dus, 150 meer, de anderen werden afgescheept met elk 40 ongeveer. Dat zal dan de verhooging zijn, die zal worden verkregen door deze verordening, die voor eenigen tijd door den Wet houder van Onderwijs ons werd voorgehouden als een, waar over de betrokkenen tevreden zouden kunnen zijn. Ik wil de beteekenis van de hoofdacte niet onderschatten, maar toch opmerken, dat iemand een zeer goed onderwijzer kan zijn zonder de hoofdacte. Het komt in de school het meest op de practijk aan. De Wethouder weet evengoed als ik, dat we ook hier onderwijzers zonder hoofdacte hebben, waar wij met groot respect van kunnen spreken, uitnemende leerkrachten. Hun salaris bedraagt nu na 12 jaar f 800 dat is juist het bedrag, dat de wet ook voor de kleinste plaatsen voor schrijft. Dat zal dan later nog worden verhoogd tot 900 voor de mannen; een vrouw mag het met 825 doen, ook weer niets meer dan wat de wet voor de kleinste plaats eischt. Wij wenschen, dat een onderwijzer, die 35 jaar oud is, en door welke omstandigheden ook, geen andere acte heeft kunnen behalen, maar zijn plicht op school doet, tenminste 20 per week zal verdienen. Wij weten immers, dat er nog 7 af moet voor een pensioenbijdrage, zoodat er slechts ruim f 18 per week overblijft en dat is toch waarlijk niet te veel. Nu kan de heer Pera zeggen, dat het belasting betalen zoo zwaar is en dat we van onze onderwijzers een Egyptische priesterkaste willen scheppen, maar als iemand een bedrag van 18 per week met een gezin te verteren heeft, is hij werkelijk nog niet zoo'n branie. Dat weet de heer Pera wel. Elke taalacte geeft 100. Wij wilden er niet aan tornen. Op het oogenblik wordt dat betaald. Die acten hebben hun waarde. We kunnen, echter, meenen we, ook om straks te ontkomen, dat men de onderwijzers plaatsvervangende hoofden zoo hoog moet salarieeren, echter met een maximum van 300 volstaan. Het zal wel zelden voorkomen, dat iemand 400 voor deze krijgt. Als wij dus voorstellen, dat nooit meer worde betaald dan 300, maakt het practisch weinig verschil. In theorie echter wel, omdat daardoor ook het maximum der plaatsvervangende hoofden 100 zal verminderen. Hiermede heb ik dan de meeste en voornaamste grieven opgenoemd en tegelijk onze amendementen kortelijk besproken. Alleen nog dit. De heeren van Hamel en de Goeje hebben in 1902 over de onderwijzers met verplichte hoofdacte gezegd »De heeren Drucker en Sijtsma weten toch dat er kapiteins op het schip moeten blijven en dat niet ieder kapitein kan worden." Nu zullen zij toch ons doorzicht moeten loven, want op het oogenblik gaan Burg. en Weth. eveneens met dit stelsel breken en zijn alle onderwijzers met de hoofdacte ten slotte één. Wij willen slechts één premie van 200 op de hoofdacte. Dit achten wij hoog genoeg. Ook daar zal men eenmaal toe komen. Ten slotte het amendement ten aanzien van de hand- werkonderwijzeressen wil ik nog even buiten bespreking laten, dat krijgt misschien straks een beurt een grief in 't alge meendie niet tegen deze regeling gaat als zoodanig, maar tegen de toelichting. Daaruit spreekt in het geheel geen waar deering voor den onderwijzer. Toch zijn de Plaatselijke Schoolcommissie en het College van Burg. en Weth. in hun meerderheid voor het openbaar onderwijs. Van hen hadden wij toch eenige waardeering kunnen verwachten en wat blijdschap, dat de menschen, die voor een niet hooge bezol diging aan de zware taak der volksopvoeding werken, eens wat meer kon geven. Ja, één enkel woord ademt dien geest toch! Als de School commissie zegt: Wij willen de hoofden der scholen toch ook verhoogen, steunen Burg. en Weth. dat zeer gaarne. Dan flikkert even de blijdschap op, maar anders niet. Hebben Burg. en Weth. dan niets gevoeld van de zaligheid, die ligt in het geven aan menschen (jie het wel noodig hebben? Het blijkt uit de toelichting niet! Maar dit nu daargelaten, mijnheer de Voorzitter, wilde ik alleen nog zeggen, dat, wanneer onze amendementen zij mogen wat duur uitkomen of die van de andere heeren, die niet zoover gaan, maar die toch ook een verbe tering zijn, niet worden aangenomen, deze regeling zich op het onderwijs zelf zal wreken. Onlangs hebben wij hier van het hoofd van een school, die de zaak goed inziet een rapport

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 6