DONDERDAG 12 MAART 1908. 75 wijzer-plaatsvervangend hoofd aan de jongensschool tweede klasse de bevoegdheid moet hebben tot het geven van onder wijs in Fransch, in Duitsch of Engelsch en in de Wiskunde. Nu wordt dat laatste steeds zoo opgevat, dat de hoofdakte van de eerste jaren na 1878 gelijkstaat met de akte Wiskunde. Dat heeft hier altijd gegolden en ik zou dat ook zoo willen blijven opvatten. Mocht dat volgens de wet niet kunnen, dan zou ik dien onderwijzer f 100 gratificatie willen geven. In art. 5 nu staat duidelijk uitgedrukt, dat het plaatsver vangend hoofd de bevoegdheid moet hebben tot het geven van onderwijs in de Wiskunde, in de Fransche taal en ook in minstens één van de beide andere talen. Dat geeft dan volgens artikel 14 samen f 300 meer. Ik heb er reeds op gewezen, dat ik het prijzenswaardig zou vinden, de toevoeging »of een dezer twee talen" te laten vervallen. Maar ook als men dien verscherpten eisch om praktische redenen niet durft stellen, kan de nu voorgestelde regeling aan de jongensschool hoogstens f 100 verschil geven met het cijfer van Burg. en Weth. Hetzelfde geldt voor de meisjesschool tweede klasse. En voor de andere scholen zal door het amendement geen wijziging ontstaan. De Voorzitter. De meerderheid van Burg. en Weth. neemt het amendement van den heer Stigter over. Het aldus gewijzigde art. 12 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De oorzitter. Aan de orde is nu art. 10, waarin Burg. en Weth. een wijziging voorstellen. Verlangt iemand hierover het woord? Zoo niet, dan zullen wij dit als aangenomen beschouwen. Dan komen nu aan de orde alle overige artikelen, ook art. 21, dat de verordening geacht wordt in werking te zijn getreden op 1 Januari 1908. Volgens het reglement moet ik alle artikelen afhameren, maar ik vraag daarvoor dispensatie van de vergadering. Het geluid van den hamer is nu niet be paald melodieus. De heer Zaalberg. M. d. V. In art. 4 acht ik eene kleine toevoeging gewenscht, n.l. dezelfde toevoeging, die ook voor komt in art. 5 voor de jongensschool der tweede klasse, waar wij lezen»In de drie laagste klassen der school kunnen echter in plaats van onderwijzers ook onderwijzeressen worden aangesteld." Datzelfde heeft sedert vele jaren reeds plaats op de jongensschool der eerste klasse, dus op de school van den heer Zijlstra. Op het oogenblik zijn daar werkzaam twee onderwijzeressen in twee der drie laagste klassen, terwijl de heer Perdijk de laagste klassen voor zijne rekening heeft. Dezelfde bijvoeging als in art. 5 behoort dus ook in art. 4 te worden opgenomen. De Voorzitter. Er staat hier. Van deze onderwijzers moeten zes bevoegd zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal." Wilt u daarachter nog iets gevoegd hebben? De heer Zaalberg. Achter de alinea, dat zes onderwijzers moeten bevoegd zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal moet volgen dezelfde alinea, die ook in art 5 voorkomt, n. 1. dat in de drie laagste klassen der school ook onderwijzeressen kunnen worden aangesteld. De Voorzitter. Ik geloof niet, dat er bezwaar bestaat, die bepaling over te nemen. Het is misschien al reeds gebeurd en dus eigenlijk slechts een aanpassen aan den bestaanden toestand. De artt. 1 en 2 worden zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 3. De heer Fokker. M. d. V. Ik heb gevonden, dat de onder wijzer plaatsvervangend hoofd bij aanstelling den hoofdonder wijzersrang moet bezitten. Is dat nog overeenkomstig de redactie van de wet? Moet dat niet zijn: »de hoofdacte" of iets dergelijks? De Voorzitter. Daar hebt u gelijk in. Wij zullen deze verandering aanbrengen. De heer Fokker. M. d. V. Dit zeggende zou ik ook nog even willen zeggen aan het adres van den Wethouder van Underwijs, die straks een hatelijkheid heeft gezien in wat ik heb gezegd omtrent De Voorzitter. Ik zal nu art. 3 in stemming brengen. De gewijzigde artt. 3 en 4, alsook de artt. 6, 7, 8, 9, 11, 15, 17, 18, 19 en 20, en vervolgens de geheele verordening worden zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Het is nu kwart over vijf en ik geloof niet, dat het zaak is nog meer te behandelen. Ik stel dus voor, de volgende punten van de agenda aan te houden. De volgende vergadering zal vermoedelijk plaats hebben over acht dagen, want met de onteigening is eenige haast. Misschien echter duurt het veertien dagen, dat zullen wij nog wel zien. Overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter wordt besloten de punten 5, 6 en 7 van de agenda aan te houden. Niemand meer het woord verlangende wordt de vergadering hierop gesloten. Gedrukt bij J. J. GROEN ZOON, te Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 15