74 DONDERDAG 12 MAART 1908. De heer Stigter. M. d. V. De heer van Hamel heeft het opgevat als ik en is er mede meegegaan. Hij heeft met mij er nadruk op gelegd, dat de onderwijzer krijgt f 100 als plaatsvervangend hoofd en verder betaling voor elke acte, tot f 400 toe, als hij alle acten bezit. De Voorzitter. Het systeem van het artikel is, dat het plaatsvervangend hoofd f 100 meer krijgt, dan de man. die alle acten bezit. De heer Sijtsma. M. d. V. Laat ik het even door een voor beeld ophelderen. Een onderwijzer is bijv. plaatsvervangend hoofd op een school tweede klasse. Hij krijgt nu op het oogenblik krachtens de regeling van Burg. en Weth. eerst f 100 meer dan een onderwijzer met hoofdacte, dus f 1300; dan f 400 omdat er vier acten zijndie aan deze school betaald kunnen worden, dat is f 1700 met twee verhoogingen van 50, dus f 1800. Bezit hij maar twee acten, dan zal hij in het systeem van den heer Stigter krijgen f 1500. De heer Stigter. Dat is juist, mijnheer de Voorzitter. De heer Fokker. Dat is ook ons idee, mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter. Ik zal u dan even voorlezen uit de memorie van toelichting, wat de bedoeling is: »Een noodwendig gevolg van de beide voorgestelde wijzigingen is nu echter weer, dat ook de jaarwedden van de onderwijzers-plaatsvervangende hoofden eenige verhooging zullen moeten ondergaan ten einde getrouw te blijven aan het beginsel, dat de wedde van het plaatsvervangend hoofd f 100 hooger moet zijndan het bedrag, dat een ander onderwijzer, met bezoldiging van hoofd en bijacten, die voor teekenen en handwerken uitgezonderd, op zijn hoogst kan verdienen". Gezien deze toelichting, kunnen wij dit voorstel vooralsnog niet overnemen. De heer Stigter. M. d. V. De Wethouder heeft mij het genoegen gedaan door te zeggen, dat hij het voorstel een gelukkig idee vond, m. a. w., dat het een ander idee was. Als het hetzelfde idee was, was het geen nieuw idee. Ik heb den Raad duidelijk willen maken, dat het verkeerd is, dat wij iemand, omdat hij plaatsvervangend hoofd is, geld geven, omdat andere onderwijzers aan de school vier acten zouden kunnen halen. Men moet dus het principe van per se f 100 meer los laten. Het is volstrekt niet noodig, dat iemand, die door leeftijd, kennis en organiseerende talenten plaatsvervangend hoofd moet worden, meer ontvangt dan iemand, die vier acten heeft. En dat heeft de instemming van den Raad gevonden. Ik heb gezegd, dat dit niet aanging. Omdat een van zijn col lega's 4 acten heeft, moet men daarom het plaatsvervangend hoofd ook die acten-vergoeding geven, terwijl er eigenlijk geen enkele reden voor is? De Wethouder, zie ik, blijft ook bij zijn besluit en beaamt het volkomenIk geloof, dat ik het gerust aan den Raad kan overlaten en vertrouw, dat hij met dat denkbeeld zal medegaan. De Voorzitter. Ik moet even opmerken, dat Burg. en Weth. door de toelichting in hun meening versterkt zijn, dat het een reactie is op de onderwijzerssalarissen. Door de Plaatselijke Schoolcommissie is ook onomwonden te kennen gegeven »de verhoogingen zoowel voor de hoofdakte als voor de bijakten" schrijft zij, «zullen eenige wijzigingen in art. 11 (nu 12) ten gevolge moeten hebben wegens het beginsel dat de wedde van de onderwijzer(es) plaatsvervangend hoofd f 100 meer moet bedragen dan de hoogste wedde van het overige personeel." Dat zegt de Schoolcommissie en dat heeft men hier jaren gehuldigd. Op dien grond hebben Burg. en Weth. gemeend, dat zij, in dat systeem doorgaande, het ook moesten voor stellen. Dat is een beginsel, dat hier, op advies van ervaren schoolmannen, gehuldigd is. De heer de Goeje is daarvan ook altijd een voorstander geweest. Als men dit voorstel aannam, zou het gevolg daarvan zijn, dat verschillende personen in salaris achteruitgingen. Geroep. Neen! De Voorzitter. De Verordening treedt in werking op 1 Januari 1908. Dan zou er in een overgangsbepaling in moeten worden voorzien. Gaat het nu aan, om na hetgeen Burg. en Weth. daarover geschreven hebben, daarop terug te komen? De heer Stigter. Gaat dat niet aan? De heer Fokker. Ik geloof, dat het nu juist een geschikt oogenblik is, om over dat beginsel van gedachten te wisselen. Door u wordt gezegd, dat men dat beginsel hier steeds heeft gehuldigd en dat op aanstichten van de Schoolcommissie door Burg. en Weth. is gevolgd. Als ik de zaak goed na gelezen en goed bekeken heb. is dat beginsel erin gebracht door den heer de Lange in 1902, toen deze lid van den Raad was. Hij heeft een amendement ingediend, gesteund door den heer Pera, die daarin ook weer eene rol heeft gespeeld. Daarop heeft de heer Pera nog een sub-amendement ingediend en toen heeft men de jaarwedden van de plaatsvervangende hoofden volgens dat amendement bepaald en hun twee ver hoogingen gegeven, om het verschil tusschen hun salaris en dat van het hoofd iets te verminderen. Toen is niet gezegd, dat in ieder geval een onderwijzer-plaatsvervan gend hoofd 100 meer moest hebben, dan een ander onderwijzer ooit zou kunnen krijgen. Als dit voorstel van Burg. en Weth. wordt aangenomen, dan krijgt een onderwijzer plaatsvervangend hoofd een verhooging er bij en profiteert hij zoodoende van de examens van een ander. Dat is toch een beginsel, dat niet juist is. Ik vind, dat thans een goede ge legenheid is, dat beginsel eens uit te vechten en ik hoop, dat «beginsel" uit de verordening te krijgen. De Voorzitter. Bij de becijfering, zooals die hier wordt gegeven, is reeds rekening gehouden met de acten, die ver kregen kunnen worden. Wat ik zeide dat op aanstichting van de Schoolcommissie is opgenomen, is in zooverre niet juist, dat het amendement is van den heer de Lange (ik was nog geen Burgemeester toen dat werd voorgesteld). Maar nu heeft de Schoolcommissie toch gezegd, dat zoo moest gehandeld worden, dus in zooverre is het voorstel wel geschied op aanstichten van de Schoolcommissie. In allen geval is het nu tijd het amendement van den heer Stigter in stemming te brengen, want Burg. en Weth. kunnen geen geweld doen aan hun indertijd ingenomen standpunt in schoolzaken in overeenstemming met de Commissie door daarvan af te wijken. De heer Pera. M. d. V. Ik wil naar aanleiding hiervan even een opmerking maken. Ik heb ook aan de samenstelling van die voorstellen in de Plaatselijke Schoolcommissie mede gewerkt, maar ik moet eerlijk bekennen, dat ik niet begrepen heb, dat plaats zou kunnen hebben, wat door den heer Stigter en anderen hier bestreden is. Ik heb niet begrepen, dat het mogelijk zou zijn, dat het salaris van het plaatsvervangend hoofd zal stijgen tengevolge van de examens van een der andere onderwijzers. Ik heb altijd in de veronderstelling geleefd, dat een plaatsvervangend hoofd bezoldigd werd over eenkomstig zijn acten, vermeerderd met het bedrag, hem toe gekend voor genoemde bijzondere functie. Ik acht het wel noodig, dat het plaatsvervangend hoofd iets meer heeft, maar ik ben er niet voor, dat hij op de bedoelde manier zal profiteeren van de vlijt van anderen. De heer van Hamel. M. d. V. Het komt mij voor, dat de heer Stigter gelijk heeft. Een gewoon onderwijzer heeft 1200 met vier acten dus f 1600 en dat wordt nu zooals Burg. en Weth. voorstellen f 1700. Om eens persoonlijk te zijn. De tegenwoordige eerste onder wijzer heeft de acte Wiskunde niet, d. w. z. hij is wel bevoegd maar heeft de acte niet in dien specialen zin, waarin ik het bedoel, want de wiskunde is bij hem begrepen in de hoofd acte. Bovendien heeft hij geen Engelsch. Dat geeft dus ƒ200 minder. Onder de overgangsbepalingen wordt dit tegenwoordig plaatsvervangend hoofd volstrekt niet onder ongunstiger con ditie gebracht. Een eventueele opvolger kan echter, door gemis aan eenige acteri, dit totaal niet krijgen en dan zou het toch onbillijk zijn, als hij dan met mindere bevoegdheid toch dezelfde som zou krijgen. Nu staat in art. 5 dat het plaatsvervangend hoofd bevoegd moet zijn onderwijs te geven in de Wiskunde, iri de Fransche taal en in het Engelsch en Hoogduitsch of een dezer twee talen, derhalve wordt hem dus niet opgelegd alle acten te hebben. In den regel zal het wel zoo zijn, maar dat weten wij niet positief. Er kunnen echter in de practijk bezwaren rijzen, dus het is het beste het denkbeeld van den heer Stigter te volgen. Dan krijgt de onderwijzer dus meer salaris, als hij ook meer bevoegdheden heeft. Daarom vind ik het ook minder juist de discussiën over de portée van 't amendement Stigter bewijzen 't verschil van opvatting wat de heer Fokker met een sneer aan het adres van den Wethouder van Onderwijs zegt, dat het toch weer eventjes bleek, dat, wat de heer Stigter had uitgevonden, de Wethouder niet heeft uitgevonden. Het is wel jammer, dat de heer Fokker deze debatten weder met deze hatelijkheid heeft ontsierd. De Voorzitter. Ik wil even constateeren, dat wat de Wet houder van Onderwijs zegt, geheel in tegenstelling is met het stelsel dat Burg. en Weth. huldigen en dat door de School commissie is aanbevolen. De heer Zwiers. M. d. V. Ik wil nog even een opmerking maken. Ik wilde, aan de hand van art. 5, doen zien, dat het verschil niet erg groot kan zijn. Art. 5 eischt, dat de onder-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 14