72
DONDERDAG
12 MAART 1908.
Het antwoord, dat de heer van Hamel heeft gegeven, ver
wondert mij en welomdat wanneer waar iswat hij
heeft in het midden gebracht omtrent onderwijzeressen, er
voor het onderwijs gevaar bestaat. Niet zoozeer voor de lagere
klassen als wel voor de hoogere. Dan bestaat er nog meer
gevaar voor het uitgebreid lager onderwijs en nog meer
voor het middelbaar onderwijs voor meisjes.
Wanneer het waar is, want dat is gezegd dat in de
eerste vier klassen de onderwijzeres superieur is, in de vol
gende twee klassen de onderwijzeres gelijk staat met den
onderwijzer en in de hoogste klassen de onderwijzeres minder
is, dan is er een zeer groot gevaar, en ik zou niet gaarne
dat oordeel onderschrijven. De practijk zegt in deze echter
ook een enkel woord. Ik heb de statistiek niet, waarvan de
heer van Hamel een uittreksel gaf; ik zou die wel eens
willen zien. Wat zegt evenwel de practijk? Wij hebben hier
het adres van de afdeeling Leiden van den Bond van Neder-
landsche Onderwijzers, waarin staat
De heer Pera. Gaat u daar zoeken?
De heer Stigter. Hij is verloren!
De Voorzitter. Het woord is aan den heer Vergouwen
De heer Vergouwenadressante kan het met den
besten wil niet verklaren, om welke reden den onderwijze
ressen onthouden moet worden, wat haar voor den arbeid
toekomt, evenzeer als de onderwijzers het krijgen. Het is
eenvoudig een stem uit de practijk, dit ter geruststelling van
den heer Pera. Wordt zij minderwaardig geacht? Dit
mag niet worden verondersteld, immers dan zouden Burg. en
Weth. telkens als zij den Raad een voordracht doen tot
benoeming van een onderwijzeres ik voeg erbij voor
de hoogere klassen te kort doen aan hunne verplichtingen
tegenover het onderwijs. Is zij niet minderwaardig, en adres
sante kan uit ervaring ik druk op het woord ervaring
verzekeren, dat zij op de plaats, waar zij gewoonlijk in de
school gesteld wordt, uitnemend haar taak verricht, dan
wordt haar grievend onrecht aangedaan, als zij in waar
deering van haar onderwijs achterstaat bij den onderwijzer.
Ik sluit mij daarbij zeer gaarne aan, maar niet bij hen,
die de theorie huldigen, dat de onderwijzeres in de hoogere
klassen minder geschikt is. Ik geef ten volle toe, wat de
heer Pera in het midden heeft gebracht, dat voor de onder
wijzeressen de leeftijd waarop zij pensioen kunnen nemen
vervroegd moest worden, maar ik geloof, dat wij daarover
hier niet behoeven te praten, want dat ligt buiten de salaris
regeling.
De heer van Hamel. M. d,. V. Nog een enkel woord omtrent
de aanvangswedde. De heeren verliezen uit het oog, dat hier
tal van onderwijzeressen en onderwijzers maar vooral onder
wijzeressen, omdat die hier het meest in aantal zijn tijde
lijke onderwijzers zijn, zoodat zij in zoo een geval beginnen met
500, zoodat, wanneer zij definitieve onderwijzers worden,
zij al eenigen tijd werkzaam zijn geweest en dientengevolge
in de hoogere categorie komen, die zelfs de aanvangswedde over
treft, die de heeren voorstellen. Uit dat oogpunt is financieel
gesproken het bezwaar voor de in functie zijnden zoo groot
niet, want het maakt in zijn geheel een verschil van f 50
of f 100. Op het oogenblik is het verschil maar f 50. Men
vergete echter niet. dat ook de zoo even bedoelde talrijke
tijdelijke onderwijzers dat verhoogde minimum zullen ont
vangen, zoodat hét jaarlijks allicht f 500 kan verschillen. De
Schoolcommissie heeft steeds bezwaar gevonden, uit een paeda-
gogisch oogpunt, om de aanvangswedde te verhoogen. Het is
veel beter, een onderwijzer of een onderwijzeres niet te
hoog te
De heer Stigter. Te hoog
De heer van Hamel. laten beginnen, maar zijn opklimming
spoediger en sneller te doen zijn. De hoofden van scholen
vinden ook, dat de lage aanvangswedde geen bezwaar is eri
dat het beter is, hun betere vooruitzichten te openen. Welnu,
die betere vooruitzichten worden hun geopend, door het aan
vangssalaris niet al te hoog te doen zijn. Dat minimum is op
dit oogenblik werkelijk voldoende, vooral, omdat zij daarop
niet lang behoeven te staan.
De heer Sijtsma zegt, dat dit zich hier zal wreken en men
hier nooit goede krachten zal krijgen. Daarvoor zijn de hoofden
van scholen, de Schoolcommissie en ook ik niet bang. De
heeren hebben het hier in Leiden, bij de bezoldiging, die nu
wordt voorgesteld, nog niet zoo kwaad. In Rotterdam is, als
ik mij niet bedrieg, het maximum gebracht op f 1400 en
hier is het f 1300.
Verschillende Stemmen, f 1200.
De heer van Hamel, f 1200, juist, maar dan is nog het
verschil niet zoo groot.
Maar men vergete bovendien niet, dat Leiden een zeer
begeerlijke en begeerde plaats is, omdat men hier op allerlei
wijzen de gelegenheid heeft, zijn tijd productief te maken.
Ik behoef er slechts op te wijzen, dat het genootschap
y>Mathesis" tal van onderwijzers noodig heeft en dat daaraan
velen werkzaam zijn. Verder zijn de onderwijzers in dienst
van de gemeente aan de herhalingsscholen verbonden. -aKennis
is Macht'' betrekt ook verscheidene onderwijzers. Ook is er
genoeg gelegenheid^ om door privaatlessen zijn inkomen te
vermeerderen.
Nu zullen de heeren wel zeggen, dat men daar niet op
rekenen moet, maar de onderwijzers doen het intusschen wel.
Ik gun het hun dan ook van harte. Menige ambtenaar van
de gemeente kan echter in zijn vrije uren niet zooveel in
komsten hebben als de onderwijzers. Bij-verdiensten zijn voor
hen uitgesloten, ik misgun hun dat niet, alleen wil ik er
even in dit verband op wijzen, daar er heeren zijn, die be
weren, dat de onderwijzers leven moeten van hun salaris
alleen. Ik zou het niet te berde gebracht hebben als de heeren
mij niet hadden voortgedreven in die richting. Men wilde het
doen voorkomen, dat de onderwijzer alleen was aangewezen
op zijn bezoldiging.
De heer Vergouwen heeft er op gewezen, dat er een groot
gevaar dreigt, als de dames worden beschouwd als minder
waardig. Ik heb dat volstrekt niet bedoeld in het verband,
zooals hij dat neemt. Ik heb de parallel getrokken tusschen
den onderwijzer en de onderwijzeres. Wanneer men den onder
wijzer van 40, 45 jaar vergelijkt met de onderwijzeres van
dezen leeftijd, dan zal iedereen moeten toestemmen, dat laatst
bedoelde achterstaat. Het is ook niet de kwestie, dat de
onderwijzeres minder ontvangt dan de onderwijzer. Men kan
het ook zoo voorstellen, dat de onderwijzer, die een gezin
heeft, op hoogeren leeftijd ook meer moet ontvangen dan de
onderwijzeres. Dat meerdere is hem gegund en moet hij
hebben, omdat hij in den regel een gezin heelt te onder
houden. De onderwijzeres heeft in den regel maar voor zichzelf
te zorgen en bovendien veel minder bij te dragen voor het
pensioenfonds, zoowel in percentage als wat betreft den duur
van storting daarvoor.
De Voorzitter. Ik geloof nu, dat het voor en tegen voldoende
is in het licht gesteld
De Heer van Hamel. M. d. V. Ik heb nog iets verzuimd
te zeggen. Er is nog heelemaal niet gezegd, wat het amende
ment van den heer Sijtsma zal kosten. Het zal f 10800
zijn voor het jaar 1908. Voor het jaar 1909 is het niet zoo
gemakkelijk uit te rekenen.
De heer Sijtsma. Dat is nog niet zoo veel, mijnheer de Voor
zitter.
De Voorzitter. Ik wil nog even mededeelen, dat de Wet
houder van Onderwijs, doordat hij de juiste cijfers van de
laatste wijziging niet voor zich had, het cijfer iets te hoog
genoemd heeft. Het is bij nadere berekening f 8100 meer
dan het voorstel van Burg. en Weth. zal kosten.
Nu de Wethouder toch al deze cijfers heeft medegedeeld,
bestaat er geen bezwaar om de kosten op te geven van de
verschillende voorgestelde wijzigingen. Dat van den heer van
der Eist besomt 800. Dat van den heer Vergouwen brengt
mede een verhooging van f 1925 boven het voorstel van
Burg. en Weth.; dat van de heeren Bosch en Mulder f 1425.
De kosten van het amendement van den heer Stigter zijn
op het oogenblik niet te berekenen. Vermoedelijk zal het
f 800 meer kosten, dan de regeling van Burg. en Weth.
De heer Vergouwen. Hebt u ook een specificatie van de
kosten, die mijn amendement zou meebrengen?
De Voorzitter. Zeker, maar die heb ik niet opgelezen,
omdat het om het totaal te doen is. Het komt overeen met
hetgeen de heer Wethouder van Onderwijs medegedeeld heeft.
Voor de aanvangswedde maakt het een verschil van f 50.
Voor het andere zijn de kosten f 1875.
Ik geloof, dat het thans tijd is, tot stemming over te gaan.
Overeenkomstig mijn aangekondigd voorstel zal ik aan de hand
van de memorie van beantwoording de verschillende gewijzigde
rubrieken in. stemming brengen, en daarbij niet acht geven
op de volgorde van de artikelen. Ik geloof, dat dit veel ou-
noodige stemmingen zal uitsparen en voorts ertoe zal leiden,
dat men de gevolgen van de noodige stemmingen beter
overziet.
Ik zou dan eerst in stemming willen brengen de uitbreiding
van het getal, tot het geven van onderwijs in vreemde talen
en de wiskunde aan de onderscheidene scholen bevoegde
onderwijzers, n.l. de wijziging van art. 5, die Burg. en Weth.
voorstellen. Daarop is geen amendement ingediend. Wenscht
een der leden hierover stemming? Zoo niet, dan is dat goed
gekeurd.
Nu komt aan de orde het pièce de résistance, de jaar-