DONDERDAG 12 MAART 1908. 71
Stigter, een prikkel zal worden weggenomen voor het bezit
van de hoofdakte.
Wat toch is het geval? Ook wanneer men met f 600
begint, zooals ik gaarne zag, of met f 550, zooals door
meerdere leden is voorgesteld, zal direct, dat eischt de wet,
wanneer de hoofdakte verkregen is, verhooging moeten in
treden, die onafhankelijk zal zijn van de verdere regeling,
zooals ze in art. 13 is neergelegd. De prikkel tot het behalen
van de hoofdakte, die ik even gaarne als de Wethouder be
houden wensch te zien, zal dus niet verloren gaan.
Ik zou er verder den heer Sytsma voor willen waarschu
wen, niet al te zuinig te zijn met de enkele f 100, die één
bijakte zal sparen, door voor vier akten maar f 300 te geven.
Ik meen, dat in geheel Leiden één onderwijzer in die om
standigheden verkeert. Volgens de regeling, door den heer
Stigter voorgesteld en die ik gaarne ondersteun, zal het op
de verdere kosten van het onderwijs geen invloed hebben,
zoodat ik in deze moet aanraden, de bepaling »tot een
maximum van f 300" te laten vallen, en ook de vierde
bijakte recht te laten weervaren.
Dat amendement van den heer Sijtsma heeft bovendien een
praktisch bezwaar. Wanneer er een onderwijzer is met drie
akten, die later ook de vierde, zeg de akte voor het Engelsch
behaalt, dan zou het onderwijs worden geschaad, als hem die
meerdere kennis financieel niet baatte. Het hoofd der school
zou hem voortaan gaarne ook belasten met het onderwijs in
die taal in zijn klasse. Dat ligt in den aard van de zaak.
Voortdurend verwisselen van onderwijzer met elk lesuur is
m. i. schadelijk voor den goeden gang bij het lager onderwijs,
al moge het nog zoo goed werken bij het middelbaar en hooger.
Maar die vierde akte wordt niet betaaldhet hoofd der school
zal het onbillijk vinden hem met onbetaald werk te belasten,
en de onderwijzer moet zijn klasse uit om plaats te maken
voor een ander, die misschien minder akten heeft dan hij,
maar toevallig voor zijn Engelsch verhooging ontving. Ik zou
het daarom toejuichen, als de heer Sijtsma dat deel van zijn
amendement introk.
Ik kan mij overigens vereenigen met het amendement van
de heeren Sijtsma en Fokker, ook wat betreft de onderwijze
ressen in de handwerken. Het is een verbetering voor den
onderwijzer, die hem eindelijk geeft, wat hem toekomt in een
stad als Leiden.
Voorloopig, mijnheer de Voorzitter, zie ik hiermee van het
woord af.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou allereerst even willen
terugkomen op het protest, dat u ten opzichte van mij hebt
laten hooren. Als ik mij niet verkeerd heb uitgedrukt, heb
ik niet gezegd, dat de Commissie in haar minderheid niets
voor het onderwijs voelt, maar heb ik gezegd, dat de Com
missie in haar meerderheid bestaat uit voorstanders van het
openbaar onderwijs en van hen had ik in de eerste plaats in de
toelichting verwacht een woord van waardeering voor het
openbaar onderwijs en de onderwijzers. Ook de minderheid
voelt dus, zooals u nu zegt, veel voor het openbaar lager on
derwijs als staatsburgers en zal de belangen van het openbaar
lager onderwijs zooveel mogelijk bevorderen. Ik neem daarvan
met genoegen acte en als de tegenstanders er reeds zooveel
voor gevoelen, hoezeer zullen de voorstanders dit dan wel
doen. Zooals ik echter reeds zeide, van de zaligheid van het
geven heeft men niets gevoeld; het blijkt althans niet uit
het stuk.
Wat nu de verschillende amendementen aangaat, waar
ons amendement betreffende de plaatsvervangende hoofden zoo
weinig verschilt van dat van den heer Stigter en dit blijk
baar wel de voorkeur zal hebben, wenschen wij ons amen
dement in trekken. Het zal een stemming besparen en komt
practisch op hetzelfde neer. Aan art. 13 moeten wij echter
blijven vasthouden. Ons art. 13 is veel ruimer gesteld en
geeft de onderwijzers, vooral de jonge onderwijzers, die wij
hier moeten hebben en houden veel meer dan alle andere
amendementen. Nu heb ik in de eerste instantie reeds gezegd,
dat, wanneer wij niet beginnen met het maximum hooger te
stellen, wanneer wij niet beginnen, met in de eerste jaren
een behoorlijke verhooging te geven, zich het feit zal voor
doen, in nog sterker mate, dan het zich reeds op het oogen-
blik voordoet, dat wij hier zeer weinig goede sollicitanten
zullen krijgen. Waar nu de andere gemeenten hun salarissen
ook beter maken, zullen de beste onderwijzers, als zij maar
even de kans zien, ons weer verlaten. De heer van Hamel
schudt met het hoofd, maar hij zal het wel ondervinden. Hij
heeft gezegd, dat men hier zoo een goede gelegenheid heeft,
om voor de hoofdacte en de taalacten te studeeren, maar men
vindt tegenwoordig zulke cursussen in elke hoofdplaats De
reisgelegenheden zijn bovendien gemakkelijk, zoodat de onder
wijzers zonder veel kosten naar een hoofdplaats kunnen
komen. Ik herhaal dus, wat ik zoo pas heb gezegd. Het zal
zich wreken in ons onderwijs, wanneer wij voortgaan met
in de eerste tien dienstjaren karige salarissen te geven.
De heer Stigter verwacht ook alles van de hoofdacte. Ik
heb ook gezegd, dat de hoofdacte veel waard is, maar men
kan goede onderwijzers hebben en wij hebben ze! die
geen hoofdacte bezitten. Nu willen wij aan de onderwijzers,
die, om welke reden ook, de hoofdacte niet hebben kunnen
krijgen, toch een noodzakelijk bestaan geven. Daarvoor is
f 1000 waarlijk niet te veel. Ik ben blij, dat de heer Ver
gouwen naar links afzakt met betrekking tot de waardeering
der onderwijzeressen. De heer Pera blijft zoodoende alleen
staan, heelemaal alleen. Waarom hebben wij echter voor de
onderwijzeressen geen f 1000 gesteld? Omdat wij ze min
derwaardig achten? Absoluut niet, zij zijn even geschikte
leerkrachten als mannelijke onderwijzers. Elke klasse heeft
zijn eigenaardige moeielijkheden; de aanvangsklassen, waarin
bij voorkeur de onderwijzeressen werken, zijn niet minder
moeielijk, dan de hoogere klassen, en wij kunnen ze dus
wel gelijkstellen. Dat wij echter voorstellen, om f 950 te
geven aan de onderwijzeressen en f 1000 aan de onder
wijzers vindt zijn grond in de pensioenbijdrage.
Het is niet te misprijzen, dat de Wethouder van Onder
wijs op de financieele gevolgen heeft gewezen. Men moet
echter niet alleen op de financien zien want dan zal men
na korten tijd weer een nieuwe regeling moeten maken. Laat
men ter wille van de eer van Leiden en voor het heil der
Leidsche onderwijzers ons art. 13 aannemen.
De Voorzitter. Aangezien het amendement van de heeren
Fokker en Sijtsma op art. '12 is ingetrokken, maakt hetgeen
onderwerp van beraadslaging meer uit.
De heer Fokker. M. d. V. Ik zal kort zijn. Ik wil even
mijn ingenomenheid er over betuigen, dat het amendement,
zij het gewijzigd door den heer Stigter, zooveel steun heeft
ondervonden en door den heer van Hamel is overgenomen. Het
heeft mij echter verbaasd, dat de Wethouder van Onderwijs
zelf niet heeft uitgevonden, wat van verschillende kanten
hier is gevonden, dat iemand slapende rijk kan worden en
verhoogingen zou krijgen voor het behalen van acten door
anderen.
Het heeft mij ook genoegen gedaan, het is misschien goed,
dat het nog even geconstateerd wordt, dat door niemand het
minimum salaris van f 500 in bescherming is genomen.
Alleen de heer van Hamel heeft het verdedigd en de Voor
zitter namens het College, ik zou haast zeggen krachtens
zijn ambt.
Niemand heeft die f 500 hoog genoeg gevonden en er
zijn van meer dan één zijde amendementen tot verhooging
tot f 550 ingediend. Ik hoop, dat zij zullen worden aan
genomen.
Ik wil er op wijzen, dat op het oogenblik nog in de Kamer
een motie-Arts aanhangig is, die ondersteund wordt uitsluitend
door leden van de rechterzijde, om weer een wijziging in de
regeling van het lager onderwijs te brengen en het minimum
voor de kleinste en armste gemeenten te brengen op f 550
Niettegenstaande dit feit, vindt de Wethouder van Onder
wijs van Leiden, een gemeente, die gelden uitgeeft voor kunst
enz.dat f 500 voldoende is. Ik vind het onvoldoende
mijnheer de Voorzitter.
De heer Vergouwen. M. d. V. In de eerste plaats wensch
ik nog even het volgende op te merken.
De heer van Hamel heeft mij in zooverre tegengesproken,
dat het aanvangssalaris niet op f 550 behoefde gebracht te
worden volgens hem, omdat er zooveel voordeelen in onze
stad zijn voor den onderwijzer. Dat is volkomen waar. Maar
hij heeft de kleine becijfering, die ik heb gegeven, dat een
onderwijzer van f 500 hier niet bestaan kan, niet omgekegeld.
Ik ga in zooverre met den heer van Hamel mede, dat een
vergelijking met een andere gemeente niet altijd een punt
van overweging mag zijn om een verhooging toe te staan.
Ik ga met hem mee als hij zegt, dat een candidaat-notaris
op Texel meer zal ontvangen, dan in den Haag. Dit geldt
evenzoo voor een onderwijzer bijv. op Urk tegenover Leiden.
Ik heb dan ook niet geargumenteerd in vergelijking met
andere plaatsen, maar gerekend met de practijk van het leven.
Het is na te rekenen, dat f 500 beslist onvoldoende is.
Dat is niet tegengesproken.
Het verheugt mij, dat dit idee in den Raad voorstanders
gevonden heeft.
Een ander punt is de gelijkstelling van onderwijzers met
onderwijzeressen. Aan den eenen kant is gezegdVergouwen
is aan het afzakken" en aan den anderen kant is gezegd,
dat ik op een dwaalweg was.
De heer Van der Lip. Dat kan samengaan!
De heer Vergouwen. Dit laatste woord was van den heer
Pera. Hij kan echter gerust zijn. Ik ben nog steeds op den
zelfden weg als hij. De mogelijkheid bestaat evenwel, dat ik
wat verder daarop ben, maar ik geloof niet, dat ik zoover
ben, dat ik uit zijn gezicht ben verdwenen.