52 DONDERDAG 5 MAART 1908. van het Staatstoezicht weten, is aan te nemen, dat reeds dadelijk het gesticht met ongeveer 60 patiënten zal worden bevolkt. Als wij de 66 nog niet hebben bereikt en de pro vincie haar subsidie moet blijven door betalen, komen wij tot cijfers, welke een zoo donker inzicht in de zaak als de Commissie van Financiën gaf, niet rechtvaardigen. Het gesticht zou ons op den duur geld blijven kosten, maar de heer Fockema Andreae vergeet, dat wij, als wij 92 patiën ten hebben, ongeveer quitte spelen en er, zoodra het gesticht met 100 verpleegden is bevolkt, reeds een overschot is. Nu meent de Commissie van Beheer voor »Endegeest", geadvi seerd door de deskundigen, dat het alleszins aannemelijk is, dat binnen eenige jaren het gesticht geheel bevolkt zal zijn en indien dat het geval is, levert het voor de gemeente geen verlies meer op. Maar ook al ware het te voorzien, dat het een klein nadeelig saldo zou opleveren, staan daar dan niet zulke indirecte voordeelen tegenover, dat deze zaak alleszins een kleine opoffering waard is? Vooreerst zal dat kleine nadeelige saldo tegenover het belangrijke voordeelige saldo van »Endegeest" zeer weinig beteekenen, maar bovendien krijgt de gemeente Leiden een complex van drie gestichten, dat iets bijzonders voor ons land mag worden genoemd. De heer Fockema Andreae, wiens hart warm voor de Univer siteit klopt, moet er voor gevoelen, dat men een geheel krijgt, hetwelk het binnenland en misschien ook wel het buitenland ons zou kunnen benijden. Dat is ook een voordeel, dat hoewel niet op geld waardeer baar, toch in rekening mag worden gebracht. Zekerheid van dadelijk geldelijk voordeel bestaat er niet. Maar het indirecte voordeel, dat door den bloei van een dergelijk gesticht ook de bloei der gemeente zal worden bevorderd, dat kan niet betwist worden. Indien men echter zoo materialistisch is om dadelijk het geldelijk pro en contra te willen becijferen, dan is dat argument van den heer Stigter, dat wij hier een gesticht zullen krijgen, waarvan de neringdoenden profijt zullen trekken, niet te verwerpen. Men vergete toch niet, dat de Commissie voor Endegeest er steeds op uit is, om alles wat voor dat gesticht gebruikt wordt, indien eenigszins mogelijk, uit Leiden te betrekken. Is het dus voor de neringdoenden hier zoo'n onverschillige zaak, of men er een gesticht bij krijgt van een honderd patiënten, benevens het bedienend en verplegend personeel, voor wie alles wat zij noodig hebben uit deze gemeente betrokken wordt? Onlangs las ik in de courant, dat men in den Raad van Schiedam het voorstel had gedaan, om het gymnasium aldaar op te heffen, een instelling, die jaarlijks aan die gemeente f 10000 kost. Die kleinere ge meente heeft echter gemeend, met het oog op de glorie van Schiedam en het wetenschappelijk gehalte van hare inwoners, dat zij zich die opoffering moest blijven getroosten. En nu wordt hier in het uitzicht gesteld, dat wellicht over enkele jaren het kleine nadeelig saldo niet alleen zal wegvallen, maar dat er zelfs een voordeelig saldo zal worden verkregen. Is nu het voorbeeld van de gemeente Schiedam, waar men zich een jaarlijksch nadeelig saldo van f 10000 getroost, niet voldoende om ons hier over het kleine aanvankelijke deficit heen te zetten, en zullen overwegingen van materieelen aard er toe leiden, dat wij ons bij die gemeente zullen achterstellen? Ik hoop het niet; ik hoop dat de Raad hierop antwoord zal geven door ons voorstel aan te nemen. De heer Reimeringer. M. d. V. Wanneer ik nog een oogen- blik het woord vraag, dan is dit, omdat u in den aanvang van uwe rede hebt gezegd, dat de berekening van de Com missie van Financiën geheel onjuist is geweest. De Voorzitter. Ik heb gezegd, dat de Commissie een ver keerden kijk op de zaak heeft gehad. De heer Reimeringer. Dat komt op hetzelfde neer. Wan neer de Commissie een verkeerden kijk heeft gehad op de zaak, dan komt dit, omdat zij moest afgaan op de opgaven, die van bevoegde zijde waren verstrekt. Zoo heeft de Com missie de 30000 ontleend aan de officieele bescheiden, die ons ten dienste stonden. Die 30000 is de hoofdbasis geweest van het rapport door ons ingediend. Wanneer wij dus een slechten kijk hebben gehad op de zaak, dan is dit niet aan ons te wijten, maar aan de officieele opgaven. Toch moet ik nog aarzelen mijn stem aan het voorstel te geven, omdat ik meer positieve gegevens had verwacht over het getal idioten, dat spoedig zal worden opgenomen. En wanneer noch het Rijk noch de Provincie eenige tegemoetkoming willen ver- leenen, dan vind ik het wel wat bezwarend, dat de gemeente zich deze groote financieele opoffering moet getroosten. Ik kan dus mijn stem niet aan het voorstel geven. De heer Roem. M. d. V. Ik wensch even te constateeren, dat ik nog geen antwoord heb gehad op de vragen door mij in de vorige vergadering betrekkelijk deze zaak gedaan. Misschien acht men dat niet der moeite waard; in den regel gevoelt men er niet veel voor, of een gebouw voldoet aan de eischen, welke men daaraan mag stellen. Ik wensch enkele opmerkingen te maken over het plan voor het te stichten gebouw. Ik heb thans meer gelegenheid gehad dat plan eens goed te bekijken en ik moet verklaren, dat, als het gesticht tot stand komt overeenkomstig het ont werp, de lichtvoorziening niet voldoende zal zijn. De slaapzalen zullen voldoende licht ontvangen, maar de verblijfzalen niet. Onder deze laatste zijn er, die 81/2 M. diep zijn, met inbegrip van de serres; de zaal op zich zelf is 6 M. diep en de serre 21/2 M. Die zalen krijgen hoofdzakelijk licht van de voorzijde en ik kan aan de heeren de verzekering geven, dat de ver lichting het is tweede-handsch licht met het oog op de diepte der vertrekken niet voldoende kan zijn. Daarentegen bouwt men één lokaal, dat twee dubbele ramen en één enkel raam krijgt; dit is een kleedkamer. Ik beweer, dat men bij het aanbrengen van de lichtvoor ziening te veel op den welstand heeft gelet en niet van binnen naar buiten, doch van buiten naar binnen gebouwd heeft, tengevolge waarvan de verblijflokalen te weinig licht zullen ontvangen. Ook de 38 M. lange gang zal slecht verlicht zijn, omdat deze het licht slechts van één zijde en van het trap gat zal krijgen. Het geheele ontwerp is zwak in distributie. Het maakt op mij den indruk van iemand, die een groote flambart draagt en een groote jas met vierkante schouders, terwijl hem de hoed geheel over het hoofd is gezakt. Het gebouw is namelijk aan twee zijden vlak en het middengedeelte heeft een over stekend dak. Laten wij het gebouw veel eenvoudiger maken, dan kan daarop geld uitgewonnen worden. Ik ben er voor een mooi gebouw te maken als het in het gezicht komt, maar ik ben er tegen om te trachten een gebouw mooi te maken, als het buiten het gezicht komt. De heer Stigter. De heer Pera heeft werkelijk een juist inzicht gehad, toen hij zeide, dat. wij een geneesheer moeten hebben, die blijvend is. De geneesheer, zooals die is aange kondigd, zal dat niet zijn en ik ben vast overtuigd, dat men een blijvende kan krijgen zonder dat het aan de gemeente veel meer geld zal kosten. De quaestie der onderwijzers heb ik niet besproken, maar gij, mijnheer de Voorzitter, hebt die aangeroerd en er op gewezen, dat men het bezwaar dienaangaande niet meer heeft genoemd. Een onderwijzer aan het idiotengesticht ook voor meisjes, moet gehuwd zijn; in 's Heerenloo heeft men een oud ervaren onderwijzer, met wien men het bijzonder heeft getroffen, maar men moet niet vergeten, dat daar 250 idioten zijn, maar ook drie onderwijskrachten. Hier ter stede zal het, omdat er drie lokalen zijn, wel noodig wezen om zich onderwijskrachten aan te schaffen, b. v. uit de verpleegsters, die den onderwijzer bij zijn taak kunnen helpen. Daardoor zal men natuurlijk voor extra kosten komen te staan. Wij moeten een gehuwden onderwijzer hebben, die aan het gesticht kan blijven, maar ik geloof niet, dat men voor een salaris van f 800 daarin zal slagen. Mijnheer de Voorzitter, ik was in mijn eerste rede over dit punt heengegleden en ik zou daarop thans niet zijn inge gaan, indien U er niet over gesproken hadt. Het bezwaar, dat in deze bij mij bestaat, is echter voor mij geen reden om mijn stem aan deze voordracht te onthouden. Ik dank den Voorzitter voor de mededeeling van het publieke geheim betreffende de opheffing van het binnengesticht aan het Slijkeinde te 's- Gravenhage, hetgeen voor mij nog een geheim was. Dit geeft nog meer kans op eene snellere bevol king van ons gesticht. Men moet anders niet vergeten, dat men overal in het land aan het gestichten bouwen is, zoodat men binnen een paar jaar wel een paar duizend plaatsen meer zal hebben dan nu. Den heer Fockema Andreae die zoo pessimistisch gezind is, zou ik nogmaals willen wijzen op het voordeel, wanneer hier eene Rijkscliniek wordt gevestigd. Die zal geheel door het Rijk worden betaald en het Rijk zal Leiden te eer daartoe uitkiezen, juist omdat hier dan een goed complex van inrichtin gen is. En wanneer men zich beroept op Rhijngeest, waarmede men in den aanvang gesukkeld heeft, dan antwoord ik, dat het geheele complex toch ten slotte geld heeft ingebracht. Wat is er dus tegen om hetgeen wij reeds bezitten nog volkomener te maken, door het geheel te voltooien met de stichting van een idiotengesticht. Dan krijgen wij een uitnemend geheel, dat ons ten slotte nog niets kost. Ik hoop dan ook alles bijeen genomen, dat de heer Fockema Andreae mede door de ge wichtige argumenten van onzen Voorzitter, er toe gebracht zal worden om voor het voorstel te stemmen. De heer Pera. Naar aanleiding van hetgeen Dr. Stigter ten beste heeft gegeven betreffende mijn leek zijn op genees kundig gebied, merk ik op, dat het zeker niet gemakkelijk is voor een leek om over een zaak, de geneeskunde betreflende, te spreken. Doch in onzen democratischen tijd, waarin alles er op aangelegd is om algemeene ontwikkeling te verspreiden, straalt er ook van dit rijk der geleerden een lichtglans uit

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 8