DONDERDAG
5 MAART 1908.
59
De heer Stigter heeft er op gewezen, dat den Directeur der
Gemeentewerken door de Schoolcommissie volgens de Com
missie van Fabricage een tijdroovend onderzoek en velerlei
plannen van verbouwing zouden zijn opgedragen, wat dan
toch bewijst, dat de Schoolcommissie niet tevreden was met
den bestaauden toestand. Het bewijst, dat de Schoolcommissie
ernstig bezig is om te voorzien in de bestaande behoeften.
Ja, wanneer wij geen rekening behoefden te houden met de
financiën, dan ware niets gemakkelijker dan het stichten van
nieuwe scholen.
Het zou mij zeer veel leed doen, indien het voorstel van
den heer de Boer werd aangenomen, omdat ik het stichten
van een school daar ter plaatse thans niet noodig acht.
De heer Pera. De herinnering laat den beer van Hamel
wat in den steek. Hij zegt. dat het voorstel om de school op
het Raamland te plaatsen, in de Schoolcommissie van mij zou
zijn uitgegaan. Dat is eene totale vergissing. Wel heb ik voor
gesteld, nadat de verbetering van de school aan de Gortestraat
van alle kanten was bekeken, om tot geheele vernieuwing
van die school te besluiten en in verband daarmee tot het
stichten van een nieuwe school, waar die in de toekomst en
wel met enkele jaren, het eerst noodig zal zijn, om daardoor
gelegenheid te bekomen de kinderen van de school aan de
Gortestraat tijdens de vernieuwing te bergen.
Waar ik daar straks gezegd heb dat later eerst kan blijken,
of er behoefte aan eene school op het Raamland zal bestaan,
dan heb ik daarmee niet bedoeld, dat de Schoolcommissie
daaromtrent nog inlichtingen noodig had, maar wel de be
strijders van het voorstel. Voor de Schoolcommissie was de
zaak volkomen duidelijk.
De heer Stigter had wat meer ernst bij de Schoolcommissie
gewenscht. Ik weet niet, of hij recht heeft zoo te spreken.
Hij heeft zich echter genoeg bloot gegeven om te doen ver
moeden waar hij in de leer is geweest.
Verschillende stemmen: Bij den Schoolopziener.
De heer Stigter. Ik heb den Schoolopziener niet gesproken
mijne opmerkingen- gronden zich alleen op de stukken.
De heer Pera. Hij heeft gesproken van klachten over
verantwoordelijke personen in Leiden, die niet zouden weer
sproken zijn. Ik moet met beslistheid opkomen tegen deze
beschuldiging, ingebracht tegen het college, dat met de school-
zaken is belast. Wat tegen die Commissie is aangevoerd, is
door haar met nadruk weersproken. Nu kan men met die
tegenargumenten wel geen rekening willen houden, maar het
gaat niet aan om te zeggen, dat de klachten onweersproken
zijn. Hierin ben ik het geheel met den heer van Hamel eens:
het onderwijs is een vreeselijk dure zaak; wanneer men niet
let op de kosten, dan kan men alles wel tot stand brengen.
Overigens heeft de Schoolcommissie ook leden in haar
midden met kennis van hygiëne, bekwaam om op dit gebied
de noodzakelijke verantwoordelijkheid te dragen. Ik zal dit
punt echter overlaten ter verdediging door anderen.
De Voorzitter. De heer Pera heeft gesproken van een
College dat ter sprake is gekomen als behartigende het belang
der scholen en heeft doen opmerken, dat de heer Stigter
daaromtrent dingen heeft gezegd, die niet tot lof van die
Commissie zouden strekken.
Maar ik moet toch naar aanleiding van hetgeen de heer Stigter
over de voordracht van Burg. en Weth. in het midden heeft
gebracht, iets zeggen. Dat geachte raadslid meent dat Burg. en
Weth., waar zij er in hun praeadvies op wijzendat bun
uitgebreide voordracht zeer zeker beter dan eenig betoog
in staat zal zijn den Raad een juist inzicht te geven in de
moeilijkheden, welke veelal aan een richtige bevordering van
de onderwijsbelangen in een gemeente verbonden zijn, het
oog hebben gehad op zijn rede, bij de behandeling der loo-
pende begrooting gehouden, toen hij aan het adres van
Burg. en Weth. enkele beschuldigingen heeft geuit betreffende
een niet behoorlijke behartiging der onderwijsbelangen. De
heer Stigter heeft dat juist ingezien en Burg. en Weth.
hebben dat m. i. terecht gedaan. Waar zij meenden die be
schuldigingen te kunnen weerleggen, hebben zij dat ook niet
nagelaten en vandaar de geschiedenis der onderhandelingen,
die noodig bleken.
Wat de grieven van den heer Stigter betreffende de voor
bereiding van deze voordracht aangaat, wil ik er op wijzen,
dat daarbij rekening moest worden gehouden met het oordeel
van een viertal autoriteiten, n. 1. de Commissie van Fabricage,
den Directeur van Gemeentewerken, de Plaatselijke School
commissie en den Districts-schoolopziener. Indien nu blijkt,
dat het overleg met die verschillende autoriteiten veel tijd
vordert, dan heeft men geen recht te beweren, dat Burg. en
Weth. den juisten weg niet hebben gevolgd.
De heer Stigter heeft gezegd, dat er bij dergelijke voor
stellen te veel omslag wordt gemaakt, maar wat zou er wel
geschieden, wanneer er nog meer autoriteiten werden bijge
haald, namelijk de schoolartsen, zooals hij wil1? Wij zouden
dan nog meer adviezen moeten inwinnen dan thans het geval
is en daardoor zou het nog langer duren voordat wij tot be
hoorlijk beslagen plannen tot schoolbouw kwamen.
Ik sluit mij verder aan bij hetgeen de heer Pera heeft
gezegd. Wij kunnen wel overgaan tot het stichten van scholen
en een weelderigen bouw bevorderen, maar waar wij met de
belangen van de gemeente rekening houden, moeten wij ook
met haar financiën te rade gaan. Zonder te kort te doen aan
de behartiging van de belangen van het onderwijs, moet het
ook een punt van overweging uitmaken, of het urgent is al
die verbeteringen aan te brengen, welke door sommige auto
riteiten worden gevorderd of gewenscht. Bij de opwekking,
door den heer Stigter tot Burg. en Weth. gericht om de
belangen van het onderwijs te behartigen, mag ook de finan-
cieele zijde der zaak wel in overweging worden genomen.
Ten slotte de plaats van de school. Uit hetgeen de heeren
Pera, van Hamel en Meuleman hebben gezegd, blijkt, dat
Burg. en Weth. na rijpe overweging, na het advies te hebben
ingewonnen van de verschillende autoriteiten en na raadple
ging van de verschillende schoolhoofden tot de conclusie zijn
gekomen, dat de door hen voorgestelde plaats de beste is.
De heer Fokker. Tegenover hetgeen de heer van Hamel
met betrekking tot de plaats, waar de school zal komen, heeft
aangevoerd, wil ik het een en ander in het midden brengen.
Ik zal. niét ontkennen, dat ook op andere plaatsen, gelegen
aan den rand def bebouwde kom van de stad, scholen zijn
gebouwd, maar men mag niet vergeten, dat men hier te doen
heeft met een terrein, dat aan de grens van de gemeente
ligt, zoodat de omgeving, waarvan de leerlingen kunnen be
trokken worden, beperkt is. Aan de ééne zijde heeft men de
grens der gemeente, terwijl, naar ik vernomen heb, achter dit
terrein het kanaal zal gegraven worden, zoodat er ook een
natuurlijke grens tot stand zal komen en uitbreiding aan die
zijde uitgesloten is te achten.
De heer van Hamel heeft gezegd, dat de aankoop van het
nieuwe terrein door de voorstellers van het amendement
wordt «geëxploiteerd", maar van exploiteeren, waaraan een
ongunstige beteekenis wordt gehecht, heb ik in deze verga
dering niets gemerkt. Noch van een van de voorstellers van
het amendement, noch van een dergenen, die het gesteund
hebben, heb ik daarvan iets bemerkt.
Ik wijs ten slotte op een redactioneele onjuistheid in het
voorstel van Burg. en Weth., die adviseeren in 3° en 4°:
»te besluiten tot algeheele vernieuwing van de school 4e
klasse no. 1, zoodra de sub 1° bedoelde school zal zijn vol
tooid; en 4° „te bepalen, dat de leerlingen van de school 4e
klasse no. 1 tijdens de verbouwing dier school tijdelijk zullen
worden ondergebracht in de sub 1° bedoelde school."
Ik zou meenen, dat men sub 4 in plaats van«verbouwing"
zal moeten lezen «vernieuwing".
Nu nog een woord aan het adres van de Schoolcommissie,
waarvan men misschien zal denkenheeft zij nog niet genoeg
te hooren gekregen? Ik heb tot mijn leedwezen gezien, dat
volgens mededeeling van de Schoolcommissie bij het plan van
vernieuwing rekening zal kunnen worden gehouden met de
ligging der school aan een achterstraat, zoodat aan het uit
wendige weinig kosten behoeven te worden besteed. Ik sta
genoeg bekend als een voorstander van zuinigheid en van
vermijding van weelde, dat ik niet behoef te zeggen, dat
hoe minder onnoodige kosten aan gemeentegebouwen worden
besteed, hoe meer ik dat toejuich: ik zou haast zoover gaan
te zeggen hoe minder die dingen ik bedoel die gebouwen
kosten hoe beter; maar ik vind het een verkeerd motief, dat
men een gebouw niet mooi wil maken, niet voor het uit
wendige wil zorgen, omdat het gebouw komt te staan in
een achterstraat. Waarom moet men nu juist leelijke gebouwen
zetten in een achterstraat, in welke straat de bewoners toch
al zooveel missen
De heer Sijtsma. Alleen nog dit. Èn de Schoolcommissie
èn de heer van Hamel hebben gevaren op het compas van
de Hoofden der scholen. En deze kunnen gemakshalve die
plaats hebben gekozen, omdat de plaatsing daar zich aan
sluit bij de bestaande wijkverdeeling. Dit kan echter geen
overwegend motief zijn om eene school te bouwen op eene
plaats, waar in de toekomst geen behoefte zal zijn aan een
zoodanige school.
De heer van Hamel. Ik moet even opkomen tegen hetgeen
de heer Sytsma daar zegt ten aanzien van de Hoofden van
scholen. Ik geloof dat alle heeren de Hoofden der scholen wel
kennen als menschen, die niet opzien tegen moeite en die
berekend zijn voor hun taak, en daarom protesteer ik tegen
hetgeen de heer Sytsma heeft gezegd, dat zij uit een soort
gemakzucht deze plaats zouden hebben gekozen. Ik kan de
verzekering geven, dat de zaak met den meesten ernst is onder
zocht en dat eigen gemakzucht daarbij volstrekt niet in het
spel is geweest.