DONDERDAG 5 MAART 1908.
55
De heer Stigter. Het is wel een weinig lastig, dat dit ver
zoek komt, nu de Staatscommissie haar eindrapport nog niet
heeft uitgebracht. Ik kan begrijpen, dat sommigen moeielijk
zijn over te halen om strengere maatregelen te riemen, zich
hierachter verschuilende: er is een Staatscommissie en deze
heeft nog niet op voldoende wijze van haar meening doen
blijken. Waar wij echter zien, dat groote lichamen als Ministeries
en ook sommige gemeenten er de voorkeur aan hebben ge
geven thans reeds het goede te doen en niet de resultaten
van den arbeid vari de Staatscommissie hebben afgewacht,
omdat daardoor alsnog aan tal van personen schade kon wor
den berokkend, zou ik de vraag willen stellen, of wij niet
eenigszins te angstvallig zijn.
Het is moeielijk te zeggen, hoeveel gevallen van loodwit-
vergiftiging voorkomen. Als wij de geneesheeren, aan wie het
onderzoek is opgedragen, raadplegen, moeten zij wel erkennen,
dat duidelijke en ernstige gevallen schaarsch zijn, maar aan
den anderen kant het aantal twijfelachtige gevallen valt moeie
lijk uit te maken dat zij zich voordoen. Het gaat niet aan te
zeggen, dat zij door voldoende hygiënische voorzorgen kunnen
vermeden worden, want het is maar al te waar: waarmede
men omgaat, wordt men mee besmet. Een voorzichtig man
kan veel doen ter vermijding van het gevaar, maar te ont
komen aan een gevaar, waarbij en waartusschen men altijd
verkeert, is onmogelijk. Daarom moet het gebruik van lood
wit vermeden worden, waar dat mogelijk is.
Zooals ik reeds zeide, staat het vast, dat vergiftiging door
loodwit voorkomt, al is het ook moeielijk na te gaan, hoe
talrijk de gevallen zijn. Wij geneesheeren hier, hadden het
genoegen, dat nog onlangs ons een ernstig geval van loodwit-
vergiftiging met verlamming bij iemand die met loodwitverf
omging, werd gedemonstreerd.
De heeren lachen, maar het genoegen zit niet in het geval,
maar in het kennis nemen van het geval. De heeren waren
niet scherp genoeg in het onderscheiden. Ik zal nu niet be
proeven het gebruik van loodwitverf te verbieden, omdat ik
daarmede toch niet veel succes zou hebben. Alleen zou ik
eenige opmerkingen willen maken naar aanleiding van de
bepalingen van het voorstel. Zoo wordt sub. '1 voorgesteld
»een definitieve beslissing op het verzoek behoort te worden
aangehouden, totdat het eindrapport van de Staatscommissie
is verschenen" en daarop volgt dan: »voorloopig behoort te
worden bepaald, dat voor binnenwerk uitsluitend zinkwit mag
worden verwerkt, terwijl voor buitenwerk loodwit moet worden
verwerkt, behalve daar waar zwavelhoudende gassen zijn te
verwachten."
Nu zou ik zeggen, dat er niet behoorde te staan «voorloo-
pig behoort te worden bepaald,' doch: »reeds nu behoort te
worden bepaald". Zinkwit mag nu alleen worden gebruikt voor
binnenwerk. Nu heeft de heer Roem al gezegd, dat dit niet
zulk een draconische maatregel is, omdat voor binnenwerk al
heel weinig loodwit wordt gebruikt. Maar waarom nu voor
buitenwerk het gebruik van loodwit voorgeschreven, behalve
daar waar zwavelhoudende gassen zijn te verwachten? Wan
neer nu een goede verf wordt uitgevonden, die met succes
het loodwit kan vervangen, waarom mag die dan niet voor
buitenwerk worden gebruikt? Ik zou zeggen, dat wij die ge-
heele zinsnede best kunnen weglaten. Men zou dan kunnen
bepalen, dat voor binnenwerk uitsluitend zinkwit mag worden
gebruikt en dat daar waar zwavelhoudende gassen te wachten
zijn geen loodwit mag worden verwerkt. Dan schrijft men
dus niet voor, dat voor buitenwerk per sé loodwit moet worden
gebruikt.
Bij dit punt wensch ik het te latenverdere maatregelen
wil ik niet voorstellen, omdat ik overtuigd ben, dat de meer
derheid van den Raad zich zou verschuilen achter het eind
rapport van de Staatscommissie. Ik stel dus thans alleen voor
om sub. 2 in den door mij aangegeven zin te wijzigen. Ik
zou deze zinsnede aldus willen lezen«reeds nu worde be
paald, dat voor binnenwerk uitsluitend zinkwit mag worden
verwerkt, terwijl voor buitenwerk loodwit kan worden ver
werkt, behalve daar waar zwavelhoudende gassen zijn te ver
wachten.
De heer Korevaar. M. d. V. Ik heb geen bezwaar tegen
die wijziging,
De Voorzitter. Burg. en Weth. kunnen zich met die
wijziging ook wel vereenigen en wijzigen sub. 2 in dien zin.
De heer Roem. Ik zou den heer Stigter nog willen ant
woorden dat het onderzoek van de loodwitcommissie niet
alleen betreft de gevallen van vergiftiging die zich hebben
voorgedaan.
Het betreft wel degelijk ook het onderzoek naar de vraag,
of in de plaats van loodwit, dat hout en ijzer tegen de in
vloeden van buiten kan beschermen, evengoed zinkwit kan
worden gebruikt. Indien die vraag, waarover men het nog lang
niet eens is, in bevestigenden zin kan worden beantwoord,
zullen er weinig menschen te vinden zijn, die zich tegen het
gebruik van zinkwit verzetten. De groote moeielijkheid is
echter, dat als men voor het verven van een gevel of van
houtwerk op het Rapenburg bijv. of langs andere grachten,
die fameus stinken en waar dus veel zwavelwaterstofgas wordt
ontwikkeld, loodwit gebruikt, het geverfde zeer spoedig zwart
wordt. Men bezigt op die plaatsen derhalve bij voorkeur zink
wit om te voorkomen, dat die gevels en dat houtwerk spoedig
een onooglijk aanzien krijgen, daar zinkwit beter tegen de
zwavelhoudende gassen bestand is dan loodwit.
De heer Stigter zal nu naar ik veronderstel, wel bereid zijn
op zijn eisch in deze terug te komen.
De heer Fokker. Ik heb tot mijn leedwezen niet van
Burg. en Weth., maar van den heer Roem antwoord op mijn
vragen gekregen, ofschoon ik dat aan Burg. en Weth. had
verzocht.
Bovendien heb ik een antwoord gekregen op een vraag,
welke ik niet gesteld heb. De heer Roem heeft het doen
voorkomen, alsof ik gevraagd had, wat van de aannemers
van kleine werken zou worden geëischt ten aanzien van het
gebruik van in olie gemalen loodwit. Dat was echter mijn
vraag niet. Ik heb er de aandacht op gevestigd, dat sub 3°
wordt bepaald, dat voor werken in eigen beheer «zooveel
mogelijk" in olie gemalen loodwit betrokken behoort te worden,
terwijl sub 4°, d in het voorstel voorkomt om aan den
aannemer de verplichting op te leggen het loodwit niet anders
dan in olie gemalen van de fabriek te betrekken en mijn
vraag was dus, of het niet mogelijk zou zijn sub 3° de woor
den «zooveel mogelijk" weg te laten, waardoor die bepaling
in harmonie komt met hetgeen ten aanzien van aannemers
wordt voorgesteld.
Mijn tweede vraag luidde, of het niet mogelijk was om,
waar sub 2° werd vastgesteld, dat bij werken in eigen beheer
voor binnenwerk zinkwit moet worden gebruikt, denzelfden
eisch ook aan de aannemers te stellen.
De heer Korevaar. M. d. V. Het verschil in voorschriften
voor werken in eigen beheer en voor werken, die aanbesteed
wordenwordt bepaald door den omvang van het werk.
Werken, die aanbesteed worden, zijn gewoonlijk van grooten
of betrekkelijk grooten omvang, terwijl datgene, wat men in
eigen beheer uitvoert, in den regel van weinig beteekenis is.
'Het gaat moeielijk om bij zeer kleine werken de verplich
ting op te leggen loodwit te gebruiken dat reeds in olie is
aangemaakt, want het geval doet zich meermalen voor, dat
men van die verf, na ze gebruikt te hebben, het overblijvende
zeer langen tijd moet laten staan, waardoor zij verhardt. Een
dergelijk voorschrift zou zeer schadelijk voor de betrokken
personen, in casu de gemeente, kunnen werken en daarom
hebben wij gemeend verschil te moeten maken tusschen
werken, die aanbesteed worden en die, welke in eigen beheer
worden uitgevoerd.
De heer Fokker M. d. V. Door het antwoord van den
heer Korevaar, waarvoor ik hem dank zeg, ben ik bevredigd.
De beraadslaging wordt gesloten.
De conclusies van Burg. en Weth., gelijk deze eenigszins zijn
gewijzigd, worden zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
XVIII. Voorstel:
a. tot oprichting van een nieuwe school der 3e klasse voor
600 leerlingen.
b. tot algeheele vernieuwing van de school der 4e klasse N°. 1.
(Zie Ing. St. n°. 50).
De Voorzitter. Hierbij komt in behandeling het amende
ment van de heeren de Boer, Sijtsma en Stigter, luidende:
Ondergeteekenden hebben de eer den Raad voor te stellen
punt 2 van het voorstel toegelicht in no. 50 der Ingekomen
Stukken betrekking hebbende op den bouw van een gemeente
school te lezen:
«als plaats, waar de school zal worden opgericht aan te
wijzen het terrein onlangs door de gemeente aangekocht aan
de Heerenstraat gelegen op de voormalige buitenplaats «Buiten
rust".
De heer de Boer. M. d. V. Mijne toelichting op het amen
dement door de heeren Sijtsma en Stigter ondersteund, kan
kort zijn.
Toen ik de stukken omtrent het stichten eener nieuwe 3e
klasse school las en Burg. en Weth. daarvoor het Raamland
aan den Hoogen Rijndijk het meest geschikt achtten als plaats
waar die school zal worden opgericht, kwam bij mij de ge
dachte op, waarom niet op de voormalige buitenplaats «Bui
tenrust", op den boek van de Duivenbodestraat.
Ik meen dat hiervoor véél is te zeggen. In de vergadering van
den 9 Januari j.l. werd reeds tot aankoop besloten in de ver
wachting dat binnen enkele jaren de behoefte aan een nieuwe