38
DON DERDAG 13 FEBRUAtU 1908.
455 niet veel beteekent. Van mijn geachten buurman heb ik
zoo even nog gehoorddat vervolgingen terzake van die over
treding heel weinig voorkomen, omdat men altijd zit met de
bewijslevering. Toch wordt inderdaad tegen dat artikel veel
gezondigd, maar er wordt geen proces-verbaal opgemaakt of
geen vervolging ingesteld, omdat het bewijs zoo uiterst moei
lijk te leveren is. Als men niet iedereen straffeloos feiten als
hier in art. 3 zijn genoemd wil zien plegen, dan moet men der
gelijke gedragingen wel ipsis verbis strafbaar stellen en natuur
lijk mag men verwachten, dat de ambtenaar van het Openbaar
Ministerie en de rechter ze verstandig zullen toepassen. De heer
Fockema Andreae heeft gevraagd: Mag men nu een hond,
die een wondje aan zijn oor heeft, niet meer laten trekken?
Op die wijze kan men elke bepaling belachelijk maken. Er-
wordt ook in verboden een hond, die ziek is, te laten trekken.
Dit is toch zeker zeer rationeel. Toch zou men kunnen vragen
mag dan een hond die bijv. verkouden is niet als trekhond
gebruikt worden? Wanneer men op die wijze wetten of ver
ordeningen gaat bekijken, dan is er geen enkel artikel te
maken, dat in den smaak van den heer Fockema Andreae
zou vallen. Daarom geloof ik, dat wij dit artikel gerust
kunnen aannemen.
De heer Pera. Men spreekt voortdurend van den indruk
door een feit op den rechter gemaakt, maar ik meen dat men
ook degelijk moet letten op den indruk, die eene bepaling
maakt op den persoon die er door getroffen wordt. En dan
spreekt het artikel zooals het hier is geredigeerd veel duide
lijker dan de algemeene bepaling van het Strafwetboek, en
wanneer de rechter dan bij de algemeene bepaling wel
rekening zal houden met de bedoeling, dan zal hij dit toch
ook wel doen bij deze meer nauwkeurige bepaling.
De Voorzitter. Na de gevoerde verdediging van het
artikel tegen de bestrijding van den heer Fockema Andreae
kan ik zeer kort zijn. Dat wij met dit voorstel op wettig
terrein zijn, is door niemand betwist. Dat wij hiermede het
aanvullend terrein betreden, vond bestrijding bij den heer
Fockema Andreae, die deze aanvulling niet wenschelijk vond.
Maar op vele plaatsen in onze politieverordeningen vinden
wij bepalingen, die de strafwet aanvullen met het oog op de
praktijk en de heer Fockema Andreae, als langjarig lid van
de Commissie voor de Strafverordeningen, heeft tot tal van
die bepalingen medegewerkt. Ik heb de voorbeelden voor het
grijpen.
In art. 31 wordt verboden op den openbaren weg personen
uit te schelden of na te schreeuwendit is eene aanvulling
van de bepaling in de strafwet op het nachtelijk buren
gerucht.
In ar t. 34 is verboden in de plantsoenen op bet gras te loopen
dit is eene aanvulling van de strafwet, die in de afdeeling
van de veldpolitie verbiedt op wei- of hooiland te loopen.
In art. 35 wordt verboden op den openbaren weg met
kaarten, dobbelsteenen of geldstukken te spelen; bij de straf
wet wordt verboden op den openbaren weg hazardspel te
houden.
In art. 40 wordt verboden zich tegen den wil des bewoners
van een huis op de daarvoor gelegen stoep op te houden,
wat eene uitbreiding is van de strafwet omtrent huisvrede
breuk.
In art. 45b wordt verboden vee in de plantsoenen te doen
grazen; ook dezeb epaling komt in de strafwet voor, echter
meer beperkt.
In art. 59 hebben wij eene bepaling omtrent volksverzame
lingen op den openbaren weg, waarbij met straf wordt be
dreigd hij die zich, door de politie aangemaand zijnde, niet uit
een volksverzameling verwijdert, wat eene aanvulling is van
de bepaling in de strafwet inzake samenscholing in het
openbaar.
Zoo treedt dus op tal van plaatsen de verordening op de
Straatpolitie aanvullend op ten aanzien van de strafwet, en
nu is m. i. door de heeren Van der Lip en Fokker voldoende
aangetoond, dat de caoutchouc-bepalingen van art. 455 wat
meer moeten worden gepreciseerd. Hit de praktijk is mij be
kend, dat op grond van dit artikel moeilijk vervolgingen
kunnen worden ingesteld.
Ten aanzien van het provinciaal reglement wordt in de
voordracht herinnerd, dat dit reglement binnen de gemeente
alleen van toepassing is op die wegen, welke op den legger
der wegen en voetpaden staan vermeld. Nu oppert de Com
missaris van Politie de bedenking, dat die legger nog niet
vastgesteld is, zoodat het voorschrift thans aan de orde voor
de geheele gemeente zal moeten gelden; maar dit berust op
een abuis. Die legger is door den Raad vastgesteld 12 Juli 1906;
derhalve kan onze bepaling slechts gelden voor die wegen,
welke niet voorkomen op den legger der provinciale wegen.
Er blijven echter in deze stad tal van wegen en straten over,
waarvoor deze verordening zal gelden, en wel zonder dat er
ooit collisie kan ontstaan tusschen de voorschriften van pro
vincie en van gemeente, omdat die voorschriften gelijk-
uidend zullen zijn. Art. 23 van het provinciaal reglement
bevat toch dezelfde bepalingen, welke wij in art. 3 voor
stellen en met opzet is dezelfcie redactie aangenomen.
Hiermede meen ik nog eenigszins vervolledigd te hebben
wat andere heeren reeds hebben aangevoerd tegen de bestrijding,
die het artikel bij den heer Fockema Andreae heeft ontmoet.
De beraadslaging wordt gesloten.
Art. 1 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Art. 2 wordt in stemming gebracht en aangenomen met
21 tegen 9 stemmen.
Vóór stemmen de heerenRoem, van Hamel, Eerstens,
Korevaar, Pera, Juta, Bosch, Le Poole, Stigter, Timp, Sijtsma,
Driessen, Bots, Zwiers, van Tol, Zaalberg, Fockema Andreae,
Vergouwen, van der Eist, Fokker en de Goeje,
Tegen stemmen de heeren: van der Lip, Meuleman, P. J.
Mulder, de Vries, A. Mulder, van Gruting, Aalberse, de Boer
en Reimeringer.
De Voorzitter. Op art. 3 is een amendement voorgesteld
door den heer van Gruting, strekkende om te lezen in plaats
van «drachtig", «kennelijk drachtig".
Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Aalberse. M. d. V. Zou het dan niet beter zijn
het woord «kennelijk" ook te zetten voor «ziek"?
De Voorzitter. Ik vind dat de opmerking van den heer
Aalberse volkomen juist is. Wanneer het woord «kennelijk"
vóór drachtig moet worden geplaatst, dan zou men het ook
moeten zetten vóór ziek, kreupel of gewond. Ik geloof echter,
dat de toevoeging niet noodig is. Deze zaak is ook in de
Commissie voor de Strafverordeningen besproken en toen is
opgemerkt, dat «kennelijk drachtig" vanzelf beteekent, dat
het duidelijk moet zijn voor den ambtenaar die het feit con
stateert, dat het dier drachtig is. Indien dit niet kennelijk
is, ziet hij het ook niet en kan hij de drachtigheid ook niet
constateeren. Wanneer hij in zijn proces-verbaal schrijft dat
het hem duidelijk was, of dat het hem kennelijk was, dat de hond
drachtig was, dan zal de rechter ook wel aannemen dat het
zoo is. Acht men het echter noodig het woord kennelijk voor
drachtig te plaatsen, dan moet het ook telkens worden her
haald, zooals ik opmerkte.
Het amendement van den heer van Grutmg, in stemming
gebracht, wordt met 19 tegen 11 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren: van der Lip, Meuleman, Eer
stens, de Vries, Pera, Bosch, Le Poole, Timp, A. Mulder,
Sijtsma, Driessen, Bots, van Tol, Fockema Andreae, Aalberse,
de Boer, van der Eist, Fokker en de Goeje.
Vóór stemmen de heeren: Roem, P. J. Mulder, van Hamel,
Eorevaar, Juta, Stigter, Zwiers, Zaalberg, Vergouwen, van
Gruting en Reimeringer.
Art. 3 wordt in stemming gebracht en aangenomen met
26 tegen 4 stemmen.
Vóór stemmen de heerenvan der Lip, Meuleman, Roem,
P. J. Mulder, Eerstens, de Vries, Pera, Juta, Bosch, Le Poole,
Stigter. Timp, A. Mulder, Sijtsma, Driessen, Bots, Zwiers, van
Tol, Zaalberg, van Gruting, Aalberse, de Boer, van der Eist,
Fokker, Reimeringer en de Goeje.
Tegen stemmen de heeren: van Hamel, Eorevaar, Fockema
Andreae en Vergouwen.
Art. 4 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
De verordening wordt hierop zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld.
1\. Verordening, houdende wijziging der verordening van
den 17en Mei 1906, op het rijden met motorrijtuigen en
rijwielen (Gem.blad no. 23.).
(Zie Ing St. n°. 45.)
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld.
V. Voorstel tot uitbreiding van het gesticht «Endegeest"
met eene afdeeling voor jeugdige idioten.
(Zie Ing. St. n°. 36).
De heer Roem. M. d. V. Hoewel niet het initiatief door
Burg. en Weth. in zake den bouw van het idiotengesticht
is genomen, wensch ik toch aan dat College hulde te bren
gen voor de vele moeiten die het zich gegeven heeft betreffende
deze zaak.