42 DONDERDAG 13 FEBRUARI 1908. Het eerste gedeelte van het voorstel van de heeren Fokker en Zaalberg wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Fokkkr. M. d. V. Wij trekken bet tweede gedeelte van ons voorstel in. De Voorzitter. Ik wil alleen doen opmerken, dat bij de laatste begrootingsdiscussies van de zijde van de Kamer aan de Regeering is gevraagd, of zij zich met de opleiding van de idioten zou willen inlaten. De Minister heeft toen die vraag met de meeste stelligheid ontkennend beantwoord, en ik geloof niet, dat wij bij den nieuwen Minister beter gehoor zullen vinden. Het geeft niets dan oponthoud en bovendien blijkt uit de stukken, dat Gedep. Staten uitdrukkelijk hebben gezegd, dat wij noch van hen, noch van het Rijk eene verhooging der bijdrage in de verplegingskosten, wat een bepaald gesticht betreft, kunnen verwachten. Het Rijk geeft wel een bijdrage voor zoover idioten, beschouwd als krankzinnigen, kunnen worden opgenomen in gestichtenwaaruit volgt, dat het Rijk niet bereid zal zijn een subsidie te geven voor den bouw van een speciaal idiotengesticht en ook de provincie draagt in geen geval bij in de oprichtingskosten. De heer Korevaar. M. d. V. Het laatste voorstel heeft op mij een zonderlingen indruk gemaakt. Noch Burg. en Weth., noch de Commissie van Fndegeest zijn in de gelegenheid geweest op de bezwaren te antwoorden, en nu komt er in eens een voorstel, alsof Burg. en Weth. bij de pakken hebben neer gezeten en niets hebben uitgevoerd. Deze motie is op den kant af, eigenlijk eene motie van wantrouwen tegenover Burg. en Weth. De heer Fokker. M. d. V. Voordat de heer Korevaar begon te spreken had ik reeds verklaard mijne geheele motie in te trekken. De heer Pera. Ik wensch nog even op te merken, dat de reden waarom ik het eerste gedeelte van de motie van den heer Fokker heb ondersteund, was De Voorzitter. Over die zaak kunt u thans niet meer spreken; de discussie is gesloten. Wanneer u dit wenscht, kunt u na afloop van de aan de orde gestelde onderwerpen nog het woord daarover vragen. VI. Vaststelling van het 2e suppletoir kohier der plaatselijke directe belasting, dienst 1907. (Zie Ing. St. n°. 46;. Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. De Voorzitter. Hiermede zijn de aan de orde gestelde onderwerpen afgehandeld. Verlangt nog iemand het woord? De heer Sijtsma. Gaarne, mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter. Dan is het woord aan den heer Sijtsma. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik ben zoo vrij geweest de vo rige week verlof te vragen, om een paar vragen te doen over eene zaak, die waarschijnlijk wel niet tot de meeste leden zal zijn doorgedrongen. Het is dan ook geen Leiden schokkende gebeurtenis, maar wanneer het geval zich heeft toegedragen, zooals het mij is medegedeeld, dan is er toch aan een paar eenvoudige stadswerklieden onrecht gedaan en ik meen, dat het de taak van ons, raadsleden, is om daar tegen op te komen. Vooraf wensch ik de zaak even toe te lichten. De brand ladder staat des avonds voor het Raadhuis. Zij wordt daartoe uit de Boomgaardsteeg gereden en des morgens daarheen weer teruggebracht. Dit geschiedt door een paar stadswerk lieden, die dan des nachts in de politiewacht slapen, om bij mogelijken brand met de ladder te kunnen uitrukken. Nu werd aan de twee daarmede belaste stadswerklieden, Bolt en Holwerda op zekeren avond medegedeeld, dat twee andere werklieden in hun plaats waren genomen. Zij zijn daarop gegaan naar den Commandant van de Brandweer, die hun mededeelde, dat de brandladder was gebroken. Zij vroegen daarop, hoe dat gekomen was, want zij wisten het niet. Er was echter niets aan te doen, zij bleven geschorst. Daarop zijn zij naar den Burgemeester gegaan, waar zouden zij ook nader naar toegaan, en hebben hem gevraagd, hoe het kwam dat zij geschorst waren, ik geloof zelfs dat zij toen al ontslagen waren. Daarop zou de Burgemeester hebben geantwoordik houd mij aan het rapport van den Comman dant. Het is ook eigenlijk geen straf, gij zijt niet aangesteld dit werk is iets dat gegeven wordt, maar dat natuurlijk ook weer ontnomen kan worden. Als de zaak zich nu zoo heeft voorgedragen, dan zou ik toch wel willen vragen of zij geheel in den haak is Die brand ladder wordt om half tien s' avonds, overdekt met een zeil, gehaald om bij eventueelen brand gereed te zijn, daarvoor moeten de mensehen er dan ook bij slapen. Nu hebben zij noch mondeling, noch schriftelijk de opdracht gekregen om te inspecteeren of de ladder in orde is. Aan het voertuig waarmede de ladder gereden werd hebben zij niet bemerkt, dat er iets haperde. In ieder geval komt het mij voor, dat waar de schuld van de menschen niet bewezen is, waar hun ook niet was opgedragen eene inspectie van de ladder, de gevallen beslissing ook niet rechtvaardig is. Men moet niet vergeten, dat de menschen daardoor niet alleen in hun eer gekrenkt zijn, maar ook een bedrag van f 52 in het jaar er door derven, dat voor die menschen eene aangename te gemoetkoming is in de gewone verdiensten. Nu is het eigen aardige van dit geval, dat waar die vier menschen wel eens onder elkander ruilen, Bolt juist in den nacht, waarin dit gebeurd zou zijn, geruild had en hij daar 's nachts niet ge slapen heeft. Evenwel omdat het zijn avond was, werd hij toch ontslagen, na eerst geschorst te zijn. Is dit zoo, dan is m. i. dit nog meer een bewijs, dat er overhaast en zonder grondig onderzoek is gehandeld. Zoo komt het mij voor, dat dien menschen onrecht aangedaan is en daarom wil ik deze vragen stellen, waarop ik gaarne een antwoord wacht: 1° Heeft de zaak zich toegedragen, zooals zij door mij, afgaande op verkregen inlichtingen, is voorgesteld 2°. Is, vóór dat tot ontslag overgegaan is, een onderzoek ingesteld, waaruit bleek, dat de schuld van de twee mannen inderdaad gebleken is? 3°. Zoo niet, zijn Burg. en Weth. bereid om, wanneer er nog een onderzoek ingesteld is of wordt en de schuld blijkt niet, die mannen weer in hun betrekking als slapers der brandweer te herstellen? De Voorzitter. Ik zal de vragen kortelijk beantwoorden. Of de zaak zich heeft toegedragen, zooals zij dooi- den vrager is voorgesteld? De taak van de brandwachts is zooals de heer Sijtsma die heeft medegedeeld; maar verder moet ik eene kleine rectificatie aanbrengen. Aan die stadswerklieden is medegedeeld op 9 Januari, dat men van hunne diensten als brandwacht niet langer zou gebruik maken. Daarvan heb ik op 16 Januari kennis gekregen; den 17den heeft de Com mandant van de Brandweer mij daaromtrent rapport uitge bracht. Enkele dagen later kreeg ik in qualiteit een brief, waarbij die beide brandwachts beroep deden op de Commissie van advies volgens art. 22 van het werkliedenreglement; bij hun bezoek aan mij is hun toen medegedeeld, dat dit artikel van het reglement ten deze niet toepasselijk was. Ten eerste moet het beroep worden ingesteld bij Burg. en Weth. en niet bij den Burgemeester, en ten tweede behooren zij in deze kwaliteit niet tot de werklieden, bedoeld in het vverklieden- reglement. Zij zijn niet als gemeentewerklieden opgetreden, maar verrichten in hunne overuren in hun eigen voordeel werkzaamheden bij de Brandweer. Eindelijk, hier was geen sprake van ontslag als straf. Hun is medegedeeld, dat van hunne diensten bij de Brandweer niet langer zou worden gebruik gemaakt. De reden daarvan was deze. De opzichter had bevonden, dat aan de brandladder, die zij moesten terugbrengen naar hare plaats, een zoodanig defect was ontstaan, dat, indien zij bij een brand gebruikt ware, daarmede menschenlevens zouden gemoeid kunnen zijn. De opzichter en de Commandant be schouwden dit feit als zeer ernstig met het oog op mogelijke gevolgen. Toen heeft de Commandant, omdat hij meende.dat per sonen, die een brandladder in bewaking hadden, bij aflevering moesten nazien of er ook iets aan mankeerde, dien twee per sonen aangezegd, dat voorloopig van hunne diensten voor de Brandweer geen gebruik zou worden gemaakt. Het is ook niet juist wat de heer Sijtsma meent, dat vóór die mededeelingen gedaan waren, eerst onderzocht had moeten worden wie schuld had. De Brandweercommandant schijnt de oorzaak van het defect in het midden gelaten te hebben; hij heeft gezegdgij die het voorwerp onder u hebt en niet opmerkt dat het kapot is, zijt in deze nalatig. Wanneer er een ongeluk ware gebeurd, dan zou de publieke opinie, en terecht, hen aansprakelijk hebben gesteld, die het voorwerp onder zich hadden gehad. Ik heb met een enkel woord de verschillende vragen van den heer Sijtsma beantwoord. Ik wil nog even mededeelen iets, wat den heer Sijtsma niet bekend is. Wetende, dat de heer Sijtsma deze vraag zou doen, heb ik door den Hoofd opzichter der Gemeentewerken een onderzoek doen instellen, op welke wijze de breuk in de brandladder zou kunnen zijn ontstaan. Daarop is het volgende rapport door mij ont vangen Door den aanleg van den Electrischen kabel is de bestrating der stad een geruimen tijd op enkele plaatsen zeer gebrekkig geweest, en vooral ten gevolge van het meer dan eens op halen van de eindverbindingen der kabels naar de transfor-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 10