GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
ix<; Dkoii i:\ sn it k i:\.
31
N°. 48. Leideh, 8 Februari 1008.
Bij de behandeling van het verzoek van A. D. Vijgh e. a.
Dom beschikbaarstelling van gelden voor de demping van het
Rapenburg" in de raadszitting van 6 Juni van het vorige
jaar, werd door uw medelid Zaalberg gewezen op de moge
lijkheid om door afsluiting van het Oegstgeesterkanaal bij de
Warmonderbrug zuiver water te krijgen in de Leidsche
grachten. »Dat zou zeer eenvoudig met enkele schotten kun
nen gebeuren, op een vrije opening na ter wille van de
scheepvaart. Als dat door de gemeente aan Rijnland werd
gevraagd,zou zulk verzoek ook bij Rijnland wel in goede
aarde vallen en dan zou het bezwaar van de stinkende
grachten geheel zijn opgeheven. De schotten zouden bij spuiing
moeten worden neergelaten om bij niet-spuiing zoo noodig
weer te worden opgehaald. Een werkje, dat best door een
paar stadswerklieden kan worden gedaan." De wethouder van
fabricage had zich reeds bereid verklaard een onderzoek daar
omtrent in te stellen.
De wethouder van fabricage heeft inderdaad dit onderzoek
zeer bereidwillig op zich genomen en ons met de resultaten
daarvan in kennis gesteld. Deze zijn neergelegd in een nota
van den Directeur van Gemeentewerken, en in een door den
wethouder van fabricage, bij de overlegging dier nota, aan
ons college gericht schrijven. Wij op onze beurt hebben deze
stukken ter inzage van de leden Uwer Vergadering in de
Leeskamer neergelegd.
Wij zouden ons, waar het hier niet geldt een officieele
opdracht aan ons college, tot deze enkele mededeeling kun
nen bepalen. Toch hebben wij gemeend, met het oog op het
groot gewicht van het vraagstuk, dat hier aan de orde is.
zeer in het kort de resultaten, waartoe de wethouder van
fabricage en de Directeur van Gemeentewerken zijn gekomen,
te moeten weergeven. Rij het zeer eminent belang dat de
gemeente Leiden bij de waterverversching in hare grachten
heeft en het telkens weer op den voorgrond treden van de
vraag, wat door Leiden ter voorziening in dat belang behoort
te worden gedaan, kan het, inzonderheid ter vergemakkelij
king van latere raadpleging, zijn nut hebben, indien althans
de einduitkomsten van het thans weder ingesteld onderzoek
in de Ingekomen Stukken Uwer Vergadering worden bewaard.
De Directeur van Gemeentewerken begint dan met te con-
stateeren, dat waar ongeveer de helft van het in Katwijk
geloosde water door de Warmonder Lee en het Oegstgees-
ter kanaal wordt aangevoerd, inderdaad van afsluiting van
dat kanaal het gevolg zal zijn dat een grootere watermassa
gedwongen wordt door Leiden's grachten te gaan. Hij voegt
er echter onmiddellijk aan toe, dat de meest verontreinigde
grachten, als Rapenburg en Levendaal, daarvan zeer weinig
baat zullen hebben, aangezien deze grachten het ongunstigst
ten opzichte van de stroomrichting gelegen zijn.
Daarna wijst hij er op, hoe het aanbrengen van de door
den heer Zaalberg gewenschte schotten niet zal kunnen geschie
den zonder de toestemming van Rijnland en van de Provincie.
Beiden zullen daaraan uit den aard der zaak voorwaarden
verbinden: Rijnland, dat het doorstroomingsprofiel on verkleind
zal blijven, zoo dikwijls dat in het belang van een snelle ver
laging van het boezempeil noodig is; de Provincie, dat de
scheepvaart door de plaatsing der waterkeering niet zal
worden belemmerd. Deze laatste voorwaarde zou feitelijk het
aanbrengen van een schutsluisconstructie noodig maken
maar nog afgescheiden van de groote kosten aan de uitvoering
van zulk een werk verbonden, zou daarvan bovendien ver
nauwing van het doorstroomingsprofiel het gevolg zijn. Beperkt
men zich daarentegen tot het aanbrengen van eenvoudige
schotten, dan zal, vóórdat de schepen kunnen worden door
gelatende waterkeering veelal geheel geopend moeten worden
om het verschil in waterstand aan beide zijden van de schotten
op te heffen. Daarna zullen de schotten dan weer moeten
worden gesloten. »Uit den aard der zaak", zegt de Directeur,
»is dit een zeer tijdroovende bezigheid, die wellicht vele
malen daags herhaald moet worden en van zeer storenden
invloed is op het nuttig effect, hetwelk men poogt te bereiken."
De kosten van een waterkeering met ophaalbaar midden
schot worden door den Directeur geraamd op f 28000.—
die van de bediening op f 3200.jaarlijks. Zeker geen be
dragen die van de aanwending van het middel zouden moeten
weerhouden, wanneer daarvan overigens gunstige resultaten
te wachten waren.
Maar dit nu is juist niet het geval. Voorop zij gesteld, dat
wanneer in Katwijk noch gespuid noch gemalen wordt, de
afsluiting geen dienst doet. «Gedurende verreweg het grootste
deel van het etmaal" aldus toont de Directeur van Gemeente
werken aan, «oefenen de neergelaten schotten derhalve niet
het minste effect uit." Maar bovendien, aldus leoren zijne
verdere berekeningenstelt men de zaak zeer gunstig voor,
wanneer men aanneemt, dat de gemiddelde hoeveelheid water,
welke door Leiden gevoerd wordt, door het in gebruik nemen
der schotten zal toenemen van 106.000 M3 tot 200.000 M3
per etmaal En wanneer men dan bedenkt, dat deze vermeer
dering in hoofdzaak .ten goede zal komen aan het noord
westelijk gedeelte der stad (dus niet aan Rapenburgen Leven
daal), ja dat zelfs grootere vervuiling van het oostelijk deel
daarvan het gevolg zal kunnen zijn en dat bij de in 1907
gedane opzettelijke spuiingen herhaaldelijk gebleken is, dat
waterverplaatsingen van rnillioenen M3 zeer weinig en vooral
weinig blijvend resultaat hebben opgeleverden eindelijk,
dat juist in tijden waarin Leiden aan spuien het meeste be
boette heeft, door Rijnland veelal gedurende langeren tijd niet
gespuid kan worden, dan kan het ons zeker niet verbazen,
wapneer de Directeur aan het slot van zijn nota tot deze
conclusie komt
Resumeersnde is de gevolgtrekking deze, dat de voorgestelde
waterkeering een enkele maal b. v. bij langdurige bemaling
wellicht ten goede kan komen aan de reinheid der Leidsche
grachten, doch niet in die mate, dat een blijvende verbetering
daardoor zal ontstaan. Gewoonlijk zal van de uitwerking
niets te bespeuren zijn. De waterkeering zal voor de scheep
vaart een hinder zijn, die veelal tot tijdverliesgevaar en
ander ongerief aanleiding kan geven. Deze bezwaren zijn wel
is waar te ontgaan door den bouw van een meer permanent
werk met schutsluis, doch alsdan wordt het kunstwerk weer
zooveel kostbaarder en ten aanzien van de waterverversching
niet nuttiger.
Het verdient derhalve geen aanbeveling tot den bouw der
waterkeeringop welke wijze ook uitgevoerdover te gaan
De wethouder van fabricage sluit zich in zijn begeleidend
schrijven aan ons college geheel bij het rapport van den
Directeur van Gemeentewerken aan. Maar hij werpt bovendien
een, althans in onzen kring, geheel nieuw licht op de zaak. Hij
wijst er op, hoe in de toekomst de oplossing van het vraagstuk
van de waterverversching in de Leidsche grachten niet langer
in den uitlaat van water te Katwijk, maar in den inlaat
daarvan te Gouda moet worden gezocht. Hij toont met cijfers
aandat in die tijden van het jaar, waarin Leiden ten behoeve
van de verversching van hare grachten het meest behoefte heeft
aan water, Rijnland te Gouda nauwelijks genoeg water kan
inlaten om zijn eigen boezem op peil te houden. Wij zullen
hier bij zijn betoog nog een oogeriblik stilstaan.
De maanden, waarin de Leidsche grachten het meest ver
vuild zijn, zijn ongetwijfeld de maanden Juni, Juli, Augus
tus en September. En nu blijkt uit een opgenomen staatje
dat terwijl in die maanden de hoeveelheid van het door
Rijnland te Gouda ingelaten water verreweg het belangrijkst
is, daarentegen juist een betrekkelijk zeer geringe hoeveel
heid te Katwijk wordt geloosd. Rijnland heeft in dien tijd
het overgroote deel van het ingelaten water noodig voor eigen
gebruik, maar dan volgt daaruit ook van zelf, dat een water
keering in het Oegstgeesterkanaal nimmer een doeltreffend
middel kan zijn om de waterverontreiniging in de Leidsche
grachten tegen te gaan. Dit wordt nog duidelijker, wanneer
men rekening houdt met den toestand voor 1870, toen, naar
gezegd wordt, de toestand der grachten veel minder te wen-
schen overliet. Toen werd ook, te Leidschendam, uit Delfland
water op Rijnlands boezem ingelaten en was de inlaat te
Gouda ruimer. Maar Delfland kan niet meer afgeven en heeft
bovendien zelf een zeer vervuilden boezem. En de capaciteit
van den waterinlaat. te Gouda is zelfs niet meer voldoende
om in droge zomers Rijnlands boezem op peil te houden. Dit
is naast andere oorzaken mede toe te schrijven aan de ver
betering van den Rotterdamschen waterweg. De heer van Dissel,
ineen overzicht van Rijnlands waterschap over 18861890 wees
er op, dat deze ten gevolge heeft gehad daling van den ge
middelden ebstand te Gouda. En daarvan is weer het twee
ledig nadeel, dat minder water kan worden ingelaten en dat
meer water van den boezem wegstroomt.
Duidelijk volgt hieruit, zegt de wethouder van fabricage,
dat verzoeken van de gemeente aan Rijnland om te spuien
in den regel niet zullen kunnen worden ingewilligd en zeker
niet in die mate, dat daardoor een behoorlijke strooming
door de Leidsche grachten zal worden verkregen.
En hij eindigt dan aldus: «Om den toevoer van Gouda te
verbeteren, daarmede zullen belangrijke kosten gepaard gaan.
Verruiming dei inlaatsluis, wellicht een tweede met onteige
ningen en verbetering van de loevoerkanalen de Gouwe en
den Rijn zullen daarvan het gevolg zijn en voor een groot deel
aan andere gemeenten ten goede komen, terwijl het Hoogheem
raadschap Rijnland daarbij geen belang heeft en dus niets
daaraan zal betalen
lk kan mij dus geheel vereenigen met de conclusie van den
Directeur van Gemeentewerken, dat de uitvoering van het
vlan Zaalberg een belangrijk financieel offer zal eischen en
iet scheepvaartverkeer zeer zal belemmerenterwijl een nuttige