30
N°. HO. Leiden, 20 Februari 1008.
Het u in de raadszitting van 24 October 1007 aangeboden
en toen aangehouden voorstel om wijziging te brengen in
de salarisregeling van het onderwijzend personeel (Zie Ingek.
St. n°. 288) heelt van verschillende zijden bezwaren ontmoet.
De vereeniging van Hoofden van Scholen 3e en 4e klasse
schreef ons in haar schrijven van 23 October 1007 dat zij voor die
scholen van de aanneming van onze voorstellen geen verbetering
verwachtte. Aangezien door de door ons voorgestelde regeling
in het eindsalaris van de onderwijzers met verplichte hoofdakte
geen verandering zou worden gebracht, zou de moeilijkheid om
in eventueel voorkomende vacatures te voorzien daardoor niet
worden weggenomen. Bovendien achtte zij het onbillijk dat
de hoogere belooning voor het bezit van bijacten alleen zou
worden toegekend aan die scholen, waar en al naar gelang
daar in die vakken onderwijs werd gegeven.
Ook bij de afdeeling Leiden van den Bond van Neder-
landsche onderwijzers heeft dat voorstel blijkens de toelichting
van het den 23en October 1907 bij Uwe Vergadering ingediend
adres geen onverdeelde instemming gevonden. Wel is adressante
ons hoogst dankbaar, dat wij u voorgesteld hebben het verschil
in bezoldiging tusschen de onderwijzers met hoofdacte en
met verplichte hoofdacte weg te nemen, maar daarentegen
ontmoet de door ons in art. 3 der vroegere concept-verordening
voorgestelde regeling van de bezoldiging der bijacten ook bij
haar ernstig verzet Terwijl echter de Hoofden van Scholen
der 3e en 4e klasse die regeling ook tot hunne scholen zouden
wenschen te zien uitgestrekt, wil juist de afdeeling Leiden
van den Bond van Nederl. Onderwijzers de voorgestelde bij-
acten-regeling in het geheel niet. Wel, zegt zij, zou daar
door een onbillijkheid ten aanzien van het personeel op de
scholen, waar thans de bijacten bezoldigd worden, worden
weggenomen, maar minstens drie andere zouden er door wor
den geschapen. In de eerste plaats de onbillijkheid waarop
ook reeds door de Vereeniging van Hoofden van Scholen 3e
en 4e klasse werd gewezen, ten aanzien van het personeel
der andere scholen, waar in die vakken geen onderwijs wordt
gegeven. Maar dan ook de onbillijkheid dat de eene onder
wijzer voor de hem gegeven bezoldiging diensten zou moeten
praesteeren, en de ander dezelfde bezoldiging zou ontvangen
zonder er iets voor te moeten doen. En eindelijk de onbillijk
heid dat de beperkende bepaling, »dat de bezitters van bijacten
alleen dan de verhoogde bezoldiging ontvangen, wanneer zij
belast worden met het geven van onderwijs in die vakken,"
ook op de scholen waar zij voor de'andere vakken zou wor
den weggenomen, toch weer zou gehandhaafd blijven voor de
acten voor teekenen, gymnastiek en handwerken. Maar boven
dien wil de afdeeling de voorgestelde wijziging reeds daarom
niet, omdat zij daarin ziet, zij het dan alleen voor het per
soneel der 2e en ook voor een deel der ie klasse scholen,
een prikkel tot de studie voor bijacten. En, zegt zij: „Deze
studie is niet de allereerst noodige opi de taak van den on
derwijzer ten opzichte van den leerling zoo vruchtbaar mogelijk
te maken; integendeel zij zal deze allereerst noodige studie
in den weg staan."
De derde eindelijk in den bond, die zich over de door ons
voorgestelde regeling niet voldaan toont, is de afdeeling
heiden van het Nederlandsch Onderwijzersgenootschap. »l)e
ingenomenheid", aldus schrijft zij ons in haar schrijven van
4 November 1007, «waarmede de afdeeling kennis nam van
het beginselde verhooging is verbonden aan het bezit der
acte, werd getemperd, zoo niet geheel weggenomen, door de
verklaring* dat de verhoogingen wegens bijacten alleen toe
gekend worden op die scholen, waar tevens onderwijs in die
vakken wordt gegeven". En zij wijst er dan op hoe naar
hare meening voor die scholen, waar geen onderwijs in die
vakken wordt gegeven, de bestaande onbillijkheid niet alleen
niet wordt weggenomen, maar nog grooter wordt, nu het
personeel aan andere scholen in gunstiger conditie komt. En
geheel sluit deze afdeeling zich bij de beide andere adres
santen aan, waar ook zij als haar meening uitspreekt, dat
door de voorgestelde regeling allerminst het bezwaar zal
worden weggenomen, dat uitmuntende onderwijzers met on
beloonde bijacten elders een betrekking zullen zoeken ten
koste van het Leidsche onderwijs.
Maar hoe aan den anderen kant ook weer in de onder
wijzerswereld de gevoelens kunnen uitloopen, kan uit het
volgende blijken. Terwijl gelijk wij zagen de afdeeling Leiden
van den bond van Nederlandsche Onderwijzers de bezoldiging
van de bijacten geheel uit den booze acht, omdat zij meent,
dat de studie voor die acten den onderwijzer minder geschikt
moet maken voor zijn taak, lezen wij daarentegen in het
rapport van de afdeeling Leiden van het Nederlandsch Onder
wijzersgenootschap, dat de belooning voor het bezit van de
acte in een of ander bijvak bovenal moet zijn «een aanspo
ring voor eiken onderwijzer om zich te blijven ontwikkelen
en zich voor zijn taak hoe langer hoe geschikter te maken».
En waar zij zich over de waarde van die studie voor de
bijacten voor den onderwijzer uitspreekt, laat zij zich aldus
uit: „Hun blik wordt verruimd, hun onderscheidingsverme'-
gen verscherpt, hun vaardigheid om te begrijpen, waar hun
leerlingen zwarigheden in hun leerstof ontmoeten, grooter;
hun waarde in één woord als onderwijzer rijst aanmer
kelijk».
Wij zullen hier niets aan toevoegen; wij zullen ons slechts
bepalen tot de verklaring, dat wat dit punt betreft, wij ons
geheel aansluiten bij de meening van het Onderwijzersge
nootschap.
Eindelijk wijzen wij u nog op een nader schrijven van de
vereeniging van Hooiden van Scholen 3e en 4e klasse, den
2en November 1007 bij ons ingediend. Zij deelt daarin de
resultaten mede van een door haar ingesteld onderzoek, wat
de onderwijzers in de laatste jaren zoo vaak mag bewogen
hebben naar elders te vertrekken en waarom het dikwijls
zoo moeielijk bleek llinke onderwijzers met hoofdacte hier
te. krijgen. En zij merkt daarbij op dat de gevallen, waarin
onderwijzers van hier elders hoofd eener school werden,
zich slechts tot enkele beperkten. Meestal werden zij ook
daar weer in een onderwijzers-betrekking geplaatst. En indien
zij niettemin die overplaatsing naar elders verlangden, dan zou
dit in hoofdzaak daaraan toegeschreven moeten worden, dat
de toekomst der onderwijzers in deze gemeente niet voldoende
verzekerd is. En om diezelfde reden zou het zoo moeielijk zijn
vacatures voor onderwijzer met verplichte hoofdacte hier
behoorlijk te vervullen. «Niet de aanvangswedde», aldus luidt
het in het schrijven, «weerhoudt de onderwijzers te komen,
maar het eindsalaris is hun te laag Van llinke verhooging
daarvan en betrekkelijk spoedige bereiking van het maximum
verwachten Hoofden van Scholen veel heil»,
Een ernstige overweging van deze zoo verschillende bezwa
ren heeft er ons toe geleid, overeenkomstig het advies van
de Schoolcommissie, de door ons voorgestelde wijziging in de
bezoldiging van de bijacten althans voor een deel terug te nemen,
niet omdat wij met de afdeeling Leiden van den Bond van Onder
wijzers zouden meenen dat de studie voor de bijacten den onder
wijzer minder geschikt zou maken voor zijn taak, maar omdat wij
iets gevoelen voor het geopperde bezwaar, dat het onbillijk is
tegenover de bezitters van bijacten aan andere scholen, wanneer
aan scholen waaraan in die vakken onderwijs wordt gegeven, alle
onderwijzers in het bezit der acten de verhooging ontvangen, ook
wanneer zij niet met dat onderwijs zij n belast. De Schoolcommissie
merkt dan ook op, dat het niet zoo zeer hare bedoeling geweest is
om aan het enkel bezit der acte de verhooging te verbinden,
dan wel om aan de hoofden der scholen, waaraan in die
vakken onderwijs wordt gegeven meer vrijheid van beweging-
te geven in de beschikking over hun personeel en daardoor
moeielijkheden, welke zich meermalen in de praktijk hadden
voorgedaan, te voorkomen. En nu zou men dat doel zeer
zeker ook kunnen bereiken, door, zooals de afd. Leiden van
het Onderwijzersgenootschap wil, de bijacten aan alle scholen
te bezoldigen, maar daartegen meent de schoolcommissie zich
ernstig te moeten verzetten. »Het gemeentebestuur moet",
aldus laat zij zich uit, »de diensten die het geniet goed be
talen, maar geen premies geven voor bevoegdheden die niet
gevraagd zijn". Zij wil daarom, om zooveel mogelijk aan de
geopperde klachten van onbillijkheid tegemoet te komen, in
zooverre tot de oude regeling terugkeeren, als alleen die onder
wijzers de verhooging voor bijacten zullen ontvangen, die de
bevoegdheid zullen moeten hebben om onderwijs in die vakken
te geven, maar dan tevens, om de vroeger gerezen moeilijkheden
te ontgaan, aan de scholen 2e klasse het aantal onderwijzers die
die bevoegdheid zullen moeten hebben, vermeerderen.
Wij kunnen ons met dit voorstel, dat in de gewijzigde 4è,
7e en 11e alinea's van art. 5 van de u hierbij ter vaststel
ling aangeboden verordening haar belichaming vindt, wel
vereenigen.
Een tweede wijziging van het oorspronkelijk door ons ingediende
voorstel vindt haar grond in de door de Hoofden van Scholen
3e en 4e klasse uitgesproken meening, dat de fout van de
hier geldende salarisregeling niet ligt in het te gering bedrag
van de aanvangswedde, maar in het onvoldoend bedrag van
het eindsalaris. En in een door een sub-commissie uit de
Schoolcommissie met de Hoofden der Scholen 2e en 3e klasse
gehouden bijeenkomst werd door de laatsten eenstemmig als
hun gevoelen uitgesproken, dat hierin verbetering zou kunnen
worden gebracht door, behalve de reeds door ons voorgestelde
verhooging van 100.voor het bezit der hoofdacte, (waar
door dus de bezitters dier acte, onverschillig of wij met een ver
plichte of een onverplichte hoofdacte te doen hebben, ƒ200.—
meer salaris zouden krijgen dan de andere onderwijzers) aan
de bezitters dier acte nog bovendien na drie of meer jaren
een derde verhooging van 100.toe te kennen, terwijl
het dan tevens aanbeveling zou verdienen de eerste f 200.—
niet in eens toe te kennen, maar f 100.bij het behalen
der acte en drie jaren daarna andermaal f 100.—. Gevolg
gevende aan den hier uitgesproken wensch stellen wij daarom
voor in art. 13 der hierbij overgelegde verordening, voor het
bezit der hoofdacte drie achtereenvolgende verhoogingen van