DONDERDAG 6 FEBRUARI 1908 27 en men ziet het op de dorpen, dat ouders, die het even kunnen doen, hunne kinderen sturen naar de naastbijgelegen stad of naar de kostschool. Wij hebben duidelijk in onze toelichting meegedeeld, waarom wij kinderen wier ouders het even beter hebben en die 15 cents schoolgeld kunnen betalen in eene afzonderlijke school wenschen samen te brengen. En nu nog een enkel woord over die groote bezwaren. Het be zwaar voor de tweede klasse scholen wordt reeds door de minder heid van het College van Burg. en Weth. niet gedeeld, dus dat weegt dunkt ons ook niet zoo erg zwaar. In ieder geval kan van te voren overwogen worden, welken maatschappe- lijken welstand der ouders moet worden aangenomen, opdat bij de indeeling alle drie de scholen gelijkmatig bevolkt zullen zijn. Het bezwaar voor de derde klasse scholen weegt zwaarder en wij bekennen het gaarne, dat hier de regeling moeielijker is. Maar zoo iets doet zich, zij het dan ook in mindere mate, voor bij het openstellen van eene geheel nieuwe school. Hier dunkt ons moeten de hoofden der scholen samenwerken, om de juiste indeeling te krijgen en als het ware de raadslieden zijn van Burg. en Weth en den Wethouder van Onderwijs in het bijzonder. Dit is eene mooie gelegenheid voor den ge- achten Wethouder van Onderwijs, die zich bij de jongste begrootingsdebatten met heilig vuur en heilige verontwaardi ging verdedigde tegen de tot hem gerichte aanvallen en ver klaarde steeds op de bres te staan. Hier kan hij toonen, dat hij is de man op de rechte plaats, die met wijs beleid bij deze regeling alle moeilijkheden, daaraan verbonden, weet te over winnen. Om de regeling gemakkelijker te maken, hebben wij in ons derde voorstel eene wijziging gebracht. Mochten er te veel 15 cents kinderen komen, als ik ze voor de duidelijkheid nog eens zoo noemen mag, dan kan eene andere school worden aangewezen, terwijl wanneer er te weinig zijn, als dan de kleinste school daarvoor zou kunnen worden gebruikt. Ook zouden wij het eerst met 15 cents kinderen kunnen beproeven en is daarmede een school niet te vullen, dan zal het met 12 cents kinderen toch zeker wel gaan. Met een weinig goeden wil en vooral samenwerking van de hoofden der scholen met den Wethouder van Onderwijs is de regeling best door te voeren. Daarbij bedenke men, dat die moeilijkheid zich slechts eenmaal behoeft voor te doen. Eenmaal de regeling getroffen, kost het weinig moeite de daarvoor aangewezen school voldoende te bevolken. Burg. en Weth. zeggen nog, dat onze berekeningen niet ten volle den toets der juistheid kunnen doorstaan en het cijfer van meerdere opbrengst der schoolgelden wel iets tegen kan vallen. Dat spreken wij niet tegen. Wij toch hadden slechts een paar dagen, om onze voorstellen uit te werken en konden ons in dien korten tijd niet alle gegevens laten ver schaffen. Toch durven wij wel volhouden, dat onze voorstellen voordeeliger zullen zijn voor de gemeentekas, dan het nu teruggenomen voorstel van Burg. en Weth., terwijl ontegen zeggelijk met onze voorstellen meer rekening is gehouden met eene regelmatiger en daardoor billijker en rechtvaardiger ver deeling der te heffen schoolgelden. Wanneer de Raad onze voorstellen mocht aannemen, dan verkrijgen wij de meest denkbare regelmatige verhouding in de schoolgelden en hebben wij dan met onze voorstellen dit bereikt, dat de groote kosten van het lager onderwijs door de meerdere schoolgelden iets worden getemperd. Wij hebben dan der gemeente een jaarlijks wederkeerende bron van inkomsten bezorgd, die zeker niet te versmaden is. Wij bevelen daarom onze voorstellen ten dringendste aan onze geachte mede-raadsleden aan en hopen onder U eene meerderheid er voor te zullen vinden, waardoor de Raad niet alleen zal toonen meer moed te bezitten, dan Burg. en Weth. als College, maar waardoor ook de financiën van onze goede stad Leiden eene jaarlijksche welkome versterking zullen ondergaan. De Voorzitter. Wordt het voorstel van de heeren Zaalberg en Reimeringer nog door een derde lid ondersteund Door den heer Pera nog ondersteund, maakt het een onder werp van beraadslaging uit. Thans komt aan de orde het voorstel van den heer Vergouwen, om het schoolgeld van de leerlingen der 2e klasse voor de hoogste afdeeling, bestaande uit de hoogste drie klassen van de jongensschool en van de meisjesschool te bepalen op f 7,50 per 3 maanden, voor de laagste afdeeling van de jongensschool en van de meisjesschool en voor de leerlingen van de voor bereidende school der 2e klasse op 5 per drie maanden. De heer Vergouwen. M. d. V. Zooals U terecht hebt op gemerkt, heb ik het oorspronkelijke voorstel van Burg. en Weth. dat door hen teruggenomen is, als mijn voorstel weder ingediend. Dit voorstel te verdedigen is betrekkelijk voor mij geen moeielijke taak; de argumenten daarvoor aan te brengen, viel mij ook niet zoo moeielijk, daar die argumenten reeds te vinden waren in het dossier, dat indertijd in de Leeskamer ter lezing is gelegd. Wanneer men nu de verschillende stukken op de school geldregeling betrekking hebbende, aandachtig naleest, dan gaat mijns inziens een verrassend licht op over de schoolgeld regeling zooals die op het oogenblik in Leiden bestaat, en gevoelt men onwillekeurig den drang in zich opkomen, om zooals de heer Zaalberg heeft gezegd, tot eene nieuwe regeling te geraken, en kan men het niet anders dan toejuichen, dat uit den boezem der onderwijzers zeiven een drang is gekomen tot Burg. en Weth. of tot de Plaatselijke Schoolcommissie om hier de schoolgeldregeling in te voeren, die ten slotte zal blijken alleen te voldoen, namelijk die, welke gebaseerd is op de draagkracht dergenen, die van het onderwijs gebruik maken, dat is eene evenredige schoolgeldheffing. Waar nu evenwel eene dergelijke schoolgeldhelfing alleen kan worden voor gesteld door Burg. en Weth., omdat daaraan ten grondslag ligt een uitgebreid onderzoek, dat onmogelijk door één raadslid kan worden ingesteld, zal ik mij onthouden van een dergelijk voorstel, hoewel ik de gedachte daaraan toch levendig wil houden. Om nu terug te keeren tot het eigenlijke voorstel, wensch ik op te merken, dat wij hier, volgens de mededeeling van de Plaatselijke Schoolcommissie, waaraan ik mij houd, omdat ik met den plaatselijken toestand van vroeger natuurlijk minder bekend ben, eene schoolgeldregeling hebben, welke dateert van 1862 en dus den eerbiedvvaardigen ouderdom heeft van ruim 45 jaren. De Plaatselijke Schoolcommissie zegt in haar rapport van 14 Sept. 1.1., dat er toen geheel andere toestanden waren dan thans. Ze licht een tipje van den sluier, die het verleden bedekt op, door de mededeeling, dat toen aan de scholen le klasse het meest uitgebreid lager onderwijs werd gegeven; aan de scholen der 2e klasse was het in dien tijd zeer beperkt. Blijkbaar is echter de schoolgeldregeling niet met haar tijd medegegaan. Thans, zegt ze, wordt aan de scholen der 1e klasse gewoon lager onderwijs gegeven plus Fransch, en wordt aan de jongens- en aan de meisjesschool der 2e klasse het meest uitgebreid lager onderwijs gegeven. Een natuurlijk gevolg is, dat de uitgaven voor de scholen der 2e klasse aanmerke lijk gestegen zijn. Waar dit erkend wordt, kon het niet anders, of bijwerking tot den tegenwoordigen toestand was noodzakelijk. Nu is de verhouding der schoolgelden 60:24 of 16:3:0, terwijl de toestand zoo is, dat voor het meest uitgebreid lager onderwijs f 24 per jaar wordt betaald en voor een minder uitgebreid 60. Dat lijkt dus nergens naar. Het is te begrijpen, dat de Plaatselijke Schoolcommissie in haar schrijven van 14 Sept. 1.1. zegt: »üe billijkheid vordert, dat de ouders der leerlingen een weinig meer in de kosten bijdragen." Het verheugt mij, dat dit gevoeld is. Men zou kunnen vreezen, gelijk het Ingekomen Stuk van Burg. en Weth. zoo welsprekend! zegt: »dat deze maatregel ten gevolge kon hebben, dat dit thans voor een breede schare uit de burgerij zoo heilzaam onderwijs slechts in engeren kring zijn vruchten zou afwerpen." Of korter gezegd, men zou kunnen vreezen, dat het aantal leerlingen zou verminderen. De Plaatselijke Schoolcommissie heeft deze vrees voorzien en daarom een onderzoek ingesteld. Hoever dit gegaan is, zegt ze niet, maar wel zegt ze, dat het hoofd der jongens school 2e klasse de billijkheid van hooger schoolgeld erkent en als zijn meening te kennen geeft, dat een kleine ver hooging van nagenoeg geen invloed van beteekenis op het schoolbezoek aan die scholen zal wezen. Dat is de stem der praktijk, die voor ons als buitenstaanders veel waarde heeft. En inderdaad, waar moeten de menschen heen om goed- kooper terecht te kunnen. Was de voorgestelde verhooging zwaar, dan was het wat anders, maar 't is een kleine verhoogin'g. Met de Plaatselijke Schoolcommissie in haar schrijven van 14 September 1.1. zeg ik dan ook: Ik acht dat op dezen grond een kleine verhooging van schoolgelden aan de scholen der 2e klasse zeer op haar plaats is. Daarom stelde ik voor om het schoolgeld voor de hoogste afdeeling, bestaande uit de hoogste drie klassen van de jongensschool en van de meisjesschool te bepalen op f 7.50 per 3 maanden, in plaats van zooals thans is f 6 en voor de laagste afdeeling van de jongensschool en van de meisjesschool en voor de leer lingen van de voorbereidende school der 2e klasse op f 5 in plaats van f 4. De eersten betalen dus een daalder per kwartaal meer, de ander f 1. Inderdaad geen zwaar offer. Het is een kleine tegemoetkoming in de groote uitgaven, die aan deze scholen ten koste gelegd worden. Nu is het een feit, dat de Plaatselijke Schoolcommissie haar voorstel, den 14en September met warmte verdedigd, den 12en December terugnam. Ze had oppervlakkig onderzocht, zegt ze, hoewel dat niet direct uit het schrijven van den 14en September

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 3