DONDERDAG 6 FEBRUARI 1908.
25
Zitting van Donderdag 6 Februari 1908.
Geopend des namiddags te twee uren.
Voorzitter: de lieer Burgemeester Mr. N. DE RIDDER.
Te behandelen onderwerpen:
1° Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe
belasting, dienst 1907. (31)
2° Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor den bouw
van een ambtswoning voor den boekhouder der gestichten
»Endegeest" en «Rhijngeest". (39)
3° Verordening, houdende wijziging van de verordening op de
Markten van 26 Mei 1898 (Gem.blad n°. 10), laatstelijk ge
wijzigd bij de verordening van 3 September 1907 (Gem.blad
n°. 18). (40)
4° Voorstel van de heeren Zaalberg en Reimeringer tot gedeel
telijke verhooging van het schoolgeld voor de openbare lagere
scholen 2e en 3e klasse. (30)
5° Verordening, regelende de samenstelling van het Bureau der
Gemeentewerken eri van dat voor het Bouw- en Woning
toezicht, en de bezoldiging van de aan die bureaux verbonden
ambtenaren. (33)
6° Voorstel tot uitbreiding van het gesticht »Endegeest" met
eene afdeeling voor jeugdige idioten. (36)
Tegenwoordig zijn 25 leden, als de heeren: Bots, Driessen,
Timp, Vergouwen, de Boer, van der Eist. Sijtsma, van Tol,
Roem, Zwiers, Zaalberg, de Goeje, Korevaar, Eerstens, Pera,
van Gruting, Rtigter, Juta, Reimeringer, P. J. Mulder,
Meuleman, Aalberse, de Vries, van Hamel en Fokker.
Afwezig zijn de heeren: Fockema Andreae en Bosch, wegens
ongesteldheid, van der Lip, wegens ambtsbezigheden, A. Mulder,
wegens uitstedigheid en Le Poole, wegens verhindering, terwijl
er ééne vacature is.
De notulen van de vorige vergadering van 30 Januari
worden goedgekeurd.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Verzoek van den Bond van Technici te 's Gravenhage
om eenige wijzigingen te brengen in de ontwerp-verordening,
regelende de samenstelling van het Bureau van Gemeente
werken en van dat voor het Bouw- en Woningtoezicht, en de
bezoldiging van de aan die bureaux verbonden ambtenaren.
2°. Amendement van de heeren van der Eist, Sijtsma en Fokker
op de artt. 2 en 6 der verordening regelende de samen
stelling van het Bureau van Gemeentewerken en van dat voor
het Bouw- en Woningtoezicht, en de bezoldiging van de aan die
bureaux verbonden ambtenaren.
Zullen worden behandeld bij punt 5 der agenda.
3°. Bezwaarschriften van verschillende personen tegen hunnen
aanslag in de plaatselijke directe belasting, dienst 1907.
4°. Verzoeken van verschillende personen om afschrijving
van plaatselijke directe belasting, dienst 1907.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth.
Aan de orde is:
I. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe
belasting, dienst 1907.
(Zie Ing. St. n°. 31).
De Voorzitter. Aangezien verschillende leden te kennen
hebben gegeven over onderscheidene aanslagen te willen
spreken, verander ik thans de openbare vergadering in eene
vergadering met gesloten deuren.
Na heropening der openbare vergadering komt aan de orde:
II. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor den
bouw van een ambtswoning voor den boekhouder der ge
stichten «Endegeest" en Rhijngeest".
(Zie Ing. St. n°. 39).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen
III. Verordening, houdende wijziging van de verordening op
de Markten van 26 Mei 1898 (Gem.blad n°. 10), laatstelijk
gewijzigd bij de verordening van 3 September 1907 (Gem.blad
n°. 18).
(Zie Ing. St. n°. 40.)
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld.
IV. Voorstel van de heeren Zaalberg en Reimeringer tot
gedeeltelijke verhooging van het schoolgeld voor de openbare
lagere scholen 2e en 3e klasse.
(Zie Ing. St. n°. 30).
De Voorzitter. Thans komt aan de orde het voorstel van
de heeren Zaalberg en Reimeringer, benevens het voorstel
van den heer Vergouwen. Ik merk hierbij op, dat het oor-
sPronkelijke voorstel van Burg. en Weth. is ingetrokken, zoodat
Punt 2 van het voorstel van de heeren Zaalberg en Reimeringer,
ora niet te verhoogen het schoolgeld voor de school van den
heer de Hondt, vervalt. De heer Vergouwen nam dit op in
zijn voorstel.
Ik geef thans het woord aan den heer Zaalberg tot toe
lichting van zijn voorstel.
De heer Zaalberg. M. d. V. Met groote belangstelling, maar
ook met groote verbazing en teleurstelling heb ik kennis ge
nomen van het praeadvies van Burg. en Weth. over de dooi
den heer Reimeringer en mij ingediende voorstellen omtrent
de schoolgeldheffing op de lagere scholen. Ik zeg met groote
verbazing en teleurstelling, omdat Burg. en Weth., daarin
gesteund door de Schoolcommissie, niet alleen zoo ver gaan,
dat zij den Raad als College aanraden onze voorstellen niet
aan te nemen, maar zelfs den Raad meedeelen, dat zij hun
eigen voorstel, of beter het voorstel van de Schoolcommissie
nu ook maar terugnemen. En dan die bekentenis van de
Schoolcommissie, dat nota bene een iewat oppervlakkig onder
zoek haar tot het indienen van dat voorstel had geleid. Dat
laatste doet de deur toe en ik vraag mij af: hoe is zoo iets
mogelijk?? Doch laat ik daarover verder maar liever zwijgen.
Maar, mijnheer de Voorzitter, de schoen wringt op een gansch
andere plaats. Waar de Afdeeling Leiden van het Nederlandsche
Onderwijzersgenootschap verklaart in beginsel veel voor de
door ons voorgestelde regeling te gevoelen, maar daaraan
toevoegt, dat aan de doorvoering er van groote bezwaren zijn
verbonden, daar nemen eerst de Plaatselijke Schoolcommissie
en daarna Burg. en Weth. die bezwaren grif over, dikken
ze hier en daar nog wat aan en misschien nu al bevreesd,
dat ook de doorvoering van het voorstel van Burg. en Weth.
in de toepassing veel bezwaren zal ontmoeten, komen Burg.
en Weth. tot het besluit, nu maar op het kompas van de
Schoolcommissie verder te drijven en den Raad mee te deelen,
dat zij hun voorstel terugnemen.
Een en ander getuigt naar onze meening van gebrek aan
moed. Dachten Burg. en Weth. en ook de Plaatselijke School
commissie nu werkelijk, dat wij zoo onnoozel waren te mee-
nen, dat die verandering van de schoolgelden zoo maar zonder
eenige moeite zou kunnen worden doorgevoerd Dan verzeker
ik hun, hebben zij het glad mis. Ook wij hebben wel degelijk
ingezien, dat zulk eene verandering van schoolgelden in het
begin tot eenige moeielijkheden zou aanleiding geven, maar
deze moeielijkheden zijn toch niet zóó, dat zij onoverkomelijk
zijn. Wanneer men met goeden moed eene zaak aanpakt,
dan heeft men voor f deel het doel reeds bereikt en is het
slechts een quaestie van overleg en practisch beleid, om ge
heel te kunnen slagen. Maar wanneer men iets nieuws wil
daarstellen en begint met tegen de bezwaren, die eraan ver
bonden zijn, op te zien als tegen een berg, dan komt men
er nooit. Maar men moet ook niet bij de pakken gaan neer
zitten en zeggenhet kan niet, het gaat niet. Neen, men moet de
mouwen opstroopen en de pakken opnemen, men moet de
koe bij de horens pakken en zeggen het moet. When there is
a will, there is a way. De vraag moet dan ook niet gesteld
worden: «kan ik het doel bereiken? ja of neen", maar de
vraag moet hier gesteld worden,is het doel, dat ik wensch
te bereiken een goed doel?" »Is het wenschelijk en eischt
het gemeentebelang, dat ik naar dit doel streef?" En wanneer
ik deze vragen met een volmondig ja kan beantwoorden, dan
moeten alle bezwaren niet alleen worden onder de oogen gezien,
maar ook worden overwonnen. En daar ik naar mijne innige
overtuiging die door mij gestelde vragen met ja moet beant
woorden, zoo wil ik dit alsnog nader aantoonen en daarna den
weg wijzen, hoe naar mijne meening de geopperde bezwaren
het best kunnen worden overwonnen en ik spreek de hoop
uit, dat daarna de Raad overtuigd zal worden, dat het door
ons gestelde doel degelijk bereikbaar is en ook in het belang
van onze gemeente en dat de Raad dit zal toonen door voor
onze voorstellen te stemmen en dus als het ware tot Burg.
en Weth. zal zeggen: Wij willen hethet moet."
Vooraf zij het mij echter vergund mede te deelen, hoe wij
er toe gekomen zijn, om onze voorstellen in te dienen en nog
enkele opmerkingen te maken, ook naar aanleiding van mon
delinge uitlatingen en beschouwingen van onze voorstellen in
de pers.
Toen wij, zoowel de heer Reimeringer als ik, maar evenzeer
de heer Witmans in onze bijeenkomst als Commissie van
Financiën, ons niet konden vereenigen met het voorstel door
Burg. en Weth. ingediend en wij besloten, dit unaniem te