DONDERDAG 30 JANUARI 1908.
17
te zijn. Het is mij altijd een raadsel geweest, hoe men er
toe is kunnen komen om in dien hoek van de stad een
station te doen bouwen, waar toch altijd het streven er op
gericht is een Centraal Station te hebben. Nog iets anders
heeft mijn aandacht getrokken. De gemeente heeft gegaran
deerd eene som van f 4000, zijnde gekapitaliseerd de waarde
van een kapitaal van f 100000. Nu vind ik het toch wel
wat inhalig van de Hollandsche Electrische Spoorwegmaat
schappij, dat zij zich nu voor den grond, dien de stad noodig
heeft, door de gemeente laat betalen. Naar het mij voor
komt, zou die Maatschappij den strook grond noodig voor
het aanleggen van de straat, wel kosteloos aan de gemeente
kunnen teruggeven. En ik zal mij dan ook tegen de inwil
liging van het verzoek verzetten, wanneer aan dien zeer
billijken eisch niet wordt voldaan.
De heer Pera. Slechts eene enkele vraag. Het is mij niet
recht duidelijk, welk verschil er in dit opzicht is tusschen
overeenkomst en vergunning. In beide gevallen verbinden
wij ons voor een zekeren tijd. Binnen dien tijd hebben wij
niet het recht om verandering te brengen, noch in de over
eenkomst, noch in de vergunning. Ik zou dus gaarne zien,
dat mij het verschil tusschen beide vormen duidelijk werd
gemaakt.
De oorzitter. Dat wij er toe zijn gekomen om deze zaak
in den vorm eener overeenkomst te gieten, is niet zoo onge
motiveerd. Op de eerste pagina van ons praeadvies staat
reeds vermeld, waarom wij gemeend hebben in het verzoek
der Maatschappij te moeten treden. Waar men zulke be
langrijke werken aanlegt, is het toch zeker billijk, dat de
uitvoerder van het werk eens en voor altijd wete, waaraan
hjj zich zal hebben te houden tegenover den concessiegever.
Men mag tegenover andere participanten niet het gevaar
loopen, dat eventueel door de een of andere omstandigheid
de Raad een ander inzicht krijgt, dat er toe mocht leiden
om te wijzigen, hetgeen allicht de harmonie van de lijn met
andere gemeenten zou verbreken.
Bovendien is de overeenkomst nu zóódanig ingericht, dat
de verplichtingen van de Maatschappij zóó nauwkeurig om
schreven zijn en zóó in détails zijn vastgesteld, dat er werkelijk
toch geen vrees behoeft te bestaan, dat de gemeente zich door
het sluiten van deze overeenkomst een strop om den hals
haalt en niet goed uitkomt. De bewering van den heer Fokker,
dat Burg. en Weth. in deze van den gewonen regel zijn afge
weken en wenschen dat gebeuren zal wat hier wordt voor
gesteld, omdat wij tegenover een machtig lichaam, de Hol
landsche Spoorwegmaatschappij staan, is ganschelijk verkeerd.
Een ieder, die de stukken, welke ter visie hebben gelegen,
nagaat, zal erkennen, dat er vrij wat onderhandelingen met
den concessionaris zijn gevoerd en deze meermalen heeft
moeten toegeven aan de wenschen van Burg. en Weth.
Ik zal één voorbeeld noemen in ver band met het gesprokene
door den heer Reimeringer. Burg. en Weth. hebben ingezien,
dat het in het belang der' gemeente was, dat het eindstation
aan de Zijlpoort kwam. Dat ligt voor de hand en ik begrijp
niet, waarom de heer Reimeringer er de voorkeur aan zou
geven, indien dat eindstation naar het Centrale station werd
verplaatst, want daardoor zou men de kans beloopen, dat de
menschen, die met de nieuwe lijn aankomen, niet in onze
stad hun inkoopen deden, maar voor dat doel naar den Haag
doorreisden. Dat gevaar heeft de heer Reimeringer waar
schijnlijk niet ingezien, doch Burg. en Weth. wel en zij hebben
dan ook met hand en tand aan de voorwaarde, dat het eind
station aan de Zijlpoort zou komen, vast gehouden, terwijl
zij dat zullen blijven doen, tenzij de Raad van een tegen
overgesteld gevoelen blijk geeft,
Dit is één der punten, waaruit blijkt, dat Burg. en Weth.
zich in menig opzicht tegenover den concessionaris hebben
schrap gezet. Er is hier dan ook geen sprake van bukken
voor overmacht. Burg. en Weth. hebben dan ook gemeend
te kunnen treden in het verzoek om deze vergunning in den
vorm van een overeenkomst te gieten, aangezien zij over
tuigd waren, dat de gemeente daardoor geen schade zou
lijden, omdat tot in de kleinste détails de rechten eenerzijds
en de verplichtingen anderzijds zijn geregeld.
De heer Fokker heeft zich er, zooals hij zeide, over ver
baasd, dat niet de goedkeuring der plannen is gevraagd, al
vorens deze werken tot uitvoering zouden komen en dat nu
eenvoudig van overlegging der plannen aan Burg. en Weth.
wordt gesproken. De geachte spreker had daarbij zeker het
oog op het bepaalde onder litt. gwaar ik lees: »Tot de
uitvoering van de sub a tot en met f genoemde werken zal
niet mogen worden overgegaan, alvorens de plannen dier
werken aan Burg. en Weth. zijn overgelegd", maar wat volgt
er dan? Het volgende: »ten bewijze dat met de bovenge
noemde maten en afmetingen is rekening gehouden." Goed
keuring van plannen is dus niet meer noodig, omdat in het
contract alle maten en afmetingen zijn vastgesteld, waaraan
men zich bij de uitvoering der werken zal hebben te houden
ware dat niet voorgeschreven, dan zou er sprake moeten
zijn van goedkeuring van plannen. Nu echter bij de over
eenkomst reeds is bepaald, wat er in de plannen zal moeten
voorkomen, is de zaak veel beter geregeld dan het geval
zou zijn, wanneer Burg. en Weth. plannen moesten beoor-
deelen, voordat in den breede was overleg gepleegd omtrent
de vraag, wat die zouden moeten inhouden.
De heer Korevaar. De heer Reimeringer heeft die alinea
der overeenkomst ter sprake gebracht, waarin bepaald is,
dat de Hollandsche Electrische Spoorwegmaatschappij, wan
neer de eigenaren der perceelen Sectie K Nos. 543 en 544
tot den aanleg van den op het uitbreidingsplan der gemeente
ontworpen straat zullen overgaan, een haar toebehoorende
strook gronds tegen den kostenden prijs aan de gemeente
zal moeten afstaan.
De heer Reimeringer zou liever willen, dat die grond kos
teloos aan de gemeente werd afgestaan, en wel op grond
van onze toegezegde rentegarantie. Dit zou m. i. zijn reagee-
ren tegen een vroeger genomen besluit, want vroeger is men
het eens geworden over de basis der overeenkomst, en nu
worden de onderdeelen behandeld. Men heeft indertijd, dat
is de grondslag van de onderhandelingen geweest, bepaald
dat de gemeente Leiden als belanghebbende bij den aanleg
van den spoorweg, de onderneming zou steunen door het
geven van een rentegarantie van 4% van f 100000. Dat is
het offer dat de gemeente meende te compenseeren met de
voordeelen bij dien aanleg. Natuurlijk moesten nog een
massa onderdeelen later vastgesteld worden en die worden
nu aan de goedkeuring van den Raad onderworpen. Nu
kunnen wij toch op dit oogenblik niet meer voordeelen gaan
bedingen voor ons offer, want zoo doorgaande zouden de
voordeelen van den aanleg met niets betaald worden, en
gaat het niet aan om op de basis van de overeenkomst terug
te komen en nu te zeggendat stuk straat kan de Maat
schappij ook wel betalen, want wij garandeeren 4 van
f 100000; die rentegarantie is immers al geconverteerd door
het belang van de gemeente bij dien aanleg. Bovendien zou
dit eene verplichting zijn die wij aan niemand anders op
leggen. De gemeente Leiden legt zelf weinig straten aan en
koopt ook geen grond daarvoor. De gemeente zegt alleen
zoo moet de straat zijn, anders willen wij ze niet overnemen.
Alleen wanneer bij uitzondering geen belanghebbenden aan de
straat grenzen, dan alleen gaat de gemeente er toe over tot
aankoop van den grond en tot aanleg van de straat. Ik
noem als voorbeeld voor dit laatste o. a. de doortrekking van
de De Laat de Kanterstraat, waar een straat moest door
getrokken worden, maar geen enkel belanghebbende aan de
toekomstige straat grensde. En daar het maken van eene
straat daar noodzakelijk was in het belang van het verkeer,
heeft de gemeente toen zelf de straat aangelegd.
Zoo bestaat hier dezelfde uitzondering. Er ligt een stuk
grond naast het emplacement van het station, die moet
worden gereserveerd voor een eventueel te maken straat.
De Maatschappij heeft echter niet het minste belang bij het
aanleggen van die straat. En met het oog daarop doet zij
in zekeren zin al een concessie, wanneer zij zegt tegen de
gemeentewanneer gij dien grond noodig acht voor het
aanleggen van een straat, dan geef ik u dien tegen dén kos
tenden prijs. Nu moet men echter niet verder gaan en van
de Maatschappij niet eischen, wat men van geen enkel ander
grondeigenaar of bouwer vraagt, en van haar den grond ten
geschenke vragen, waar zij, zooals ik zeide, niet het minste
belang heeft bij een straat.
De conditie door den heer Reimeringer gew.enscht, zou dus
zijn een terugkomen op den grondslag van de onderhande
lingen en bovendien zeer onbillijk zijn.
De heer Reimeringer. Ik geloof dat de heer Korevaar mij
verkeerd heeft begrepen. Ik wil niet terugkomen op hetgeen
vroeger is afgesproken. Maar waar de gemeente zich tegenover
de Maatschappij zeer welwillend heeft betoond door het geven
van eene subsidie, was het dunkt mij, aan den anderen kant
niet anders dan billijk, wanneer door de Maatschappij de
grond, waarop de gemeente belang had, kosteloos werd afge
staan. Uit de stukken blijkt, dat over dit punt ook onder
handelingen zijn gevoerd, en ik ben daarom ook niet overtuigd,
dat wij voor dien grond geld moeten betalen, waar wij reeds
een zoo groote garantie hebben gegeven.
De heer Fockema Andreae. M. d. V. Ik zou willen vragen,
of wij wel volkomen veilig zijn, wanneer littera f van het
contract, welke betrekking heeft op het beweegbaar maken
van de Zijlpoortbrug en het onderhoud dier brug, ongewij
zigd wordt goedgekeurd. Wij behoeven gelukkig geen voor
spellingen te doen, maar wij mogen toch wel rekening houden
met de mogelijkheid, dat, wanneer het verkeer op dat punt
der stad drukker wordt, de noodzakelijkheid zal ontstaan om
een tram over die brug te leggen. Het kan zijn, dat dit dan
niet aan een concessionaris wordt overgelaten, maar de ge-