DONDERDAG 9 JANUARI 1908.
9
om hier of elders inspecteur te worden. Waar was toen de
graote afstand tusschen die categorieën van personen, die hun
thans belet denzelfden dienst te doen
Al het aangevoerde heeft het voorstel niet aannemelijk voor
mij kunnen maken. Gaarne zal ik vernemen, of wij inzage
zullen kunnen krijgen van de beide brieven van 12 en 24
December, welke ons misschien zullen kunnen overtuigen
De heer Stigter. M d. V. Ik wensch met een enkel woord
mijn standpunt ten aanzien van deze voordracht te moti-
veeren Ik deel niet geheel de meening van den heer van
der Lip, die zegt: als een hoofd van dienst het eischt en wij
er zelf niet over kunnen oordeelen, zijn wij niet verantwoord
als vyij de aanvrage weigeren. Mijn plicht ais gemeenteraadslid
verbiedt mij altijd dat standpunt in te nemen. Ik mag mij
er niet zoo gemakkelijk van afmaken door mij te verschuilen
achter de opinie van het hoofd van dienst. Integendeel, als
een hoofd van dienst iets noodig acht, kan hij ons duidelijk
en klaar de gronden aangeven, die voor zijn oordeel pleiten.
Wanneer dus de Burgemeester mij niet duidelijk kan maken,
dat de gevraagde vermeerdering werkelijk noodig is, zal ik
mijne stem niet aan de voordracht kunnen geven.
Nu heeft mij de argumentatie voor deze voordracht niet
kunnen bevredigen. Dat het rouleeren van inspecteurs en
adjunct-inspecteurs niet goed zou zijn, zie ik niet in. Ik
geloof juist, dat het goed zal zijn als menschen van ervaring
met personen zonder die ervaring denzelfden dienst doen. De
eersten kunnen dan de laatsten leiden en 'zoo noodig corri-
geeren, en zoo groeien de jongeren in de betrekking in. Ik
acht dus het rouleeren van ongelijke maar nauwverwante
grootbeden juist eene aanbeveling.
Maar wanneer ik toch geneigd ben om voor de voordracht te
stemmen, dan is het hoofdzakelijk, omdat volgensde mededeeling
van den Burgemeester, op sommige uren van den nacht een agent
lste klasse de eerste is op het bureau. Daarvan ben ik geschr ok
ken. Er kunnen zich toch in den nacht allerlei gevallen voor
doen; ik bedoel nu niet dronken menschen, boeven en boefjes,
maar gevallen, waarbij de politie dadelijk juist en doelmatig
moet optreden, wil men, dat soms geen menschenleven ver
loren gaat. Dat dan een lste klasse agent de hoogst aanwe-
zende kan zijn, die toèstand komt mij voor dierr ambtenaar
en de stad onverantwoordelijk voor. En wanneer de Voor
zitter nu kan aantoonen, dat het ophouden van dien toestand
alleen te verkrijgen is dooi' den nu voorgestelden maatregel,
dan zal ik voor het voorstel stemmen. Daardoor zal dan al
thans die wanver houding worden opgeheven, een wanverhou
ding die niet geduld mag worden Deze overweging zal er
mij toe leiden om wel licht na bekomen inlichting van den
Voorzitter, voor den maatregel te stemmen.
De heer Sijtsma. M. d. V. Bij de dankbetuiging door u
daarstraks aan enkele leden gebracht, voor de ondersteuning
van uw voorstel, hebt u den heer Pera vergeten. Ik zal dit
niet doen en dit raadslid de eere geven die hem toekomt
De heer Pera dan heeft er op gewezen, dat de politie het
reeds zeer druk heeft en alles zoo goed doet, en nu moet
vooral niet de indruk worden gewekt, dat het in dezen Raad
niet tegen de politie gaat Maar waartegen gaat het dan en
waartegen komen de bestrijders van het voorstel op? Tegen
de vermeerdering van controle. Wij krijgen niet meer agenten.
Had de Burgemeester als hoofd der politie dit gevraagd; had
hij de politie in de buitenwijken willen versterken, dan had
ik anders tegenover' dit voorstel gestaan. Maar wij willen
de controle, die toch al tamelijk streng is, zooals ik in eerste
instantie aantoonde, niet r.og grooter maken en uitbreiden. De
heer Pera zal er dus ook niet aan ontkomen om ook te er
kennen, dat het hier geldt een maatregel om de agenten
weder strenger te controleeren. Dat is niet waar', roept de
heer Pera, maai' dan moét hij het tegendeel maar eens aan
toonen. Nu ineen ik dat het voorstel al tamelijk zwak staat,
wanneer mannen als de heeren Meuleman en van der Lip
er niets anders voor weten te zeggen, dan wij zullen er ons
bij neerleggen, omdat een hoogere autoriteit den maatregel
noodig acht. Dan stel ik mij liever aan de zijde van den heer
Stigter die zegt: wij moeten zooveel mogelijk weten, dat zijn
wij verschuldigd aan de kiezers, die ons hier brachten, waar
voor het geld gebruikt zal worden. Wanneer ons dit niet
duidelijk kan gemaakt worden in openbare vergadering, laat
het dan in geheime vergadering geschieden. Ik zou den heer
van der Lip wel eens willen vragen, of hij de consequentie
van zijn standpunt zou willen aan vaarden, wanneer de Burge
meester zeide: ik moet er nog 20 agenten bij hebben. Dan
zou hij wel zeggen: ik wil weten waarom. Nu het echter om
een f 2000 en niet om f 10000 te doen is, nu zal hij maar voor
stemmen zonder verdere inlichtingen, Wanneer die twee
heeren, die anders zoo goed hunne argumenten weten te
kiezen, niets anders weten te zeggen, dan komt het mij voor,
dat het voorstel niet sterk staat. En wanneer het voorstel
werkelijk van Burg. en Weth. afkomstig is en het wordt be
streden zooals hier het geval is, dan had men toch mogen
verwachten, dat een van de heeren wethouders het ook voor
het voorstel zou hebben opgenomen, maar de heeren zitten
erbij en makerr den indruk alsof het hun niet veel kan schelen.
Dat geeft te denken.
Wat nu de argumenten van den Voorzitter betreft, hij
heelt gezegd ik heb die vier menschen voor den dienst
noodig. In 1905 werden op gelijken grond vier controleurs
aangevraagd. Later bleek die regeling weder niet goed. Nu
in 1908 moet de controle weer door vier menschen worden
uitgeoefend. Wanneer het hoofd der politie zoo handelt, nu
weer opraapt, wat hij kort te voren wegwierp, dan moeten
zelfs mannen als de heeren Meuleman, van der Lip en Pera
wel wat angstvallig worden, al durven ze er niet voor uit
komen. Het gaat hier tusschen menschen van denzelfden
rang. Eene vergelijking tusschen onderofficier en luitenant
die de Voorzitter bezigt om bet verschil tusschen adjunct
en inspecteur aan te duiden, gaat zeer mank; wanneer hij
had gezegdkorporaal en onderofficier, had ik het kunnen
toegeven. Maar het verschil tusschen inspecteur en adjunct
inspecteur is werkelijk niet zoo groot.
Dat weet gij ook wel beter, mijnheer de Voorzitter' Nu is
door u gezegd, dat wij niet in details moeten treden, maar
\yaarorn laat gij dan niet de deuren sluiten, zooals de heer
lokker in overweging gaf, dan kunnen wij misschien dooi'
meer gedetailleerde mededeelingen overtuigd worden.
Uwe vergelijking, mijnheer de Voorzitter, tusschen Leiden
en andere gemeenten gaat niet op, omdat gij ook de uitgaven
voor onderwijs en armenzorg erbij genoemd hebt. Voor eene
juiste vergelijking moeten wij een afgebakend geheel hebben.
Dan moet men vragen: hoeveel kost de politie hier en hoeveel
elders Maar feitelijk kan ons dit ook niet schelen wij hebben
te doen met Leiden, eene stad, die hare bijzondere eigen
aardigheden heeft, ook ten aanzien van de politie.
Ten slotte zeidet gij, mijnheer de Voorzitter: de Commis
saris kan niet belast worden met de justitieele zaken; maar
hoe gaat dit in andere gemeenten, die met de onze in betee-
kenis overeenkomen?
Indien gij mij kunt aantoonen, dat in geen enkele dier
gemeenten de Commissaris die zaken behandelt, dan zal ik
er mij bij neerleggen, maar ik meen te weten, dat elders
de Commissaris het wel doet. Waarom kan hij dit dan ook
hier niet doen, en kan dit wel een inspecteur lste klasse?
Noch uwe argumenten, noch die van de. heeren Pera, Meule
man en van der Lip kunnen mij bewegen mijne stem aan
de voordracht te geven.
De heer Pera. M. d. V. Slechts een paar woorden. Is de
heer Sijtsma niet eenigszins in de war, als hij twee gelijk
stelt aan twintig? Zijn getal van 20 is geheel uit de lucht
gegrepen, want Burg. en Weth. stellen 2 voor, en dit getal
acht ik gemotiveerd. Doch dit nu daargelaten.
Ik heb het woord nog gevraagd, omdat ik den indruk niet
wil laten bestaan, alsof uit de aanstelling van die twee per-1
sonen zou blijken, dat. meer controle zou uitgeoefend moeten
worden op de politieagenten. Dit heeft de heer Sijtsma gezegd
en daartegen kom ik op.
Ik stel mij de zaak zoo voor. dat de agent, die rond zal
gaan, zijne oogeri goed den kost zal geven en dat door dat
rondgaan een zeker ver band zal ontstaan tusschen de agenten,
die afzonderlijjke posten hebben. De rondgaande agent zal
hunne verschillende mededeelingen hooren en daaruit zijne
conclusiën trekken. Dit is geen controle op de agenten van
politie, maar een surveillance, die voor het onderlinge verbgnd
in den dienst van groote beteekenis is.
De oorzitter. Ik meen dat hetgeen de meeste spreket&f
in hun tweeden termijn hebben aangevoeld reeds beantwoöfd
is door wat ik heb in het midden gebracht. Toch fnoet ik:
nog een en arrder zeggen en zal daarbij beginnen met de
beantwoording van degenen, die het verst van de voordracht
af staan, namelijk de heeren Eokker en Sijtsma. Wat den
heer Fokker betreft, merk ik op, dat de brieven op welker
kennisneming hij zóóveel prijs stelt, niet door mij zullen
worden overgelegd. Dat zijn brieven door den Commissaris
tot mij gericht en die mij gediend hebben ter adstructie van
de voordracht; die brieven behooren echter tot het archief
van het hoofd der politie. Ik ben hier de voor de politie ver
antwoordelijke man, en wanneer ik zeg, dat mijne adviseurs
van meening zijn. dat het rouleeren in dienst slechts kan
geschieden dooi' vier personen en wel van gelijken rang, dan
wensch ik alleen voor die meening aansprakelijk te worden
gesteld, en dan moet men niet zeggenwij wenschen, dat gij
de adviezen overlegt van de deskundigen die het met u eens
zijn. Als hoold der politie, voorgelicht door mijne deskundigen,
ben ik van meening, dat door de voorgestelde regeling goed
in den dienst kan worden voor zien. Ik ben zelf geen deskun
dige wat de controle betreft, maar' daarvoor heb ik mijne
adviseurs, wier gevoelen ik in deze tot het mijne maak.
Wat den heer Sijtsma betreft, deze erkent dat er tengevolge
van dezen maatregel beschikbaar komen twee ambtenaren
.'di