8
DONDERDAG 9 JANLARI 1908.
dat die ambtenaren gelijk in rang zijn. Op de wijze als nu
wordt voorgesteld, zal het beoogde doel met de minste kosten
worden bereikt.
De heeren Sijtsma en Fokker hebben betoogd, dat het getal
controleerende personen zoo groot is, daarbij wijzende op den
Commissaris, hoofd-inspecteur, inspecteur ie klasse, inspecteurs
2e klasse, adjunct-inspecteurs en hoofdagenten. Maar nu is
in het voorstel toch duidelijk aangetoond, dat de hoofd
inspecteur zich niet met de controle kan bemoeien, want dat
zijn geheele tijd wordt in beslag genomen door de centrale
administratie en door de instructie van het personeel. De
inspecteur le klasse, wien door den heer Fokker lof is toege
bracht voor zijn uitstekenden arbeid, is den geheelen dag
bezig met de instructie van justitieele zaken. Nu kan men
wel zeggen: geef die justitieele zaken aan den Commissaris,
doch deze is den geheelen dag bezig met menschen te hooren,
dienstzaken en administratie te regelen; die kan zich verder
niet met justitieele zaken bezig houden. Vandaar dat der
Regeering meermalen in overweging is gegeven, om in grootere
gemeenten de justitieele zaken aan een aparten Commissaris
op te dragen, en de politiezaken aan den anderen Commissaris.
Maar in de gegeven omstandigheden kan de Commissaris
van politie zich niet met justitieele zaken bemoeien en doet
hij het alleen als de wet het noodig maakt. De tijd om zich
geregeld met justitiezaken bezig te houden, ontbreekt hem
absoluut. t j iii
En nu de inspecteurs 1»*® en 2de klasse. In de stukken is
reeds gezegd op welke wijze deze gedetacheerd worden. Een
van de inspecteurs 2de klasse zal nu krijgen de surveillance
op de speciale wetten, een taak, die in de groote gemeenten
meestal aan een inspecteur, in groote gemeenten zelfs aan
een hoofd-inspecteur van politie wordt opgedragen. Voor
controle en surveillance der Leerplicht-, Arbeids-, Kinder- en
Ongevallenwet en van de Bouw-en Melkverordening is zooveel
kennis en intellect noodig, dat, zonder te kort te doen aan
het talent van den agent lste klasse, men wel kan zeggen,
dat het een eisch des tijds is geworden, dien dienst aan een
inspecteur op te dragen.
En nu nog iets over de betere bewaking De heer van der
Lip heeft terecht gewezen op de noodzakelijkheid om vooruit
te zien, er voor te waken, dat de surveillance bij nacht zoo
is, dat'niet iets ernstigs op het gebied der justitie gebeuren
kan, zonder dat men het mogelijke gedaan heeft om het te
voorkomen.
Ik kan den heeren verzekeren, dat de voorgedragen maat
regel te dien aanzien noodig is. Men zal nu voor de surveil
lance een hoofdagent geheel vrij krijgen, die bij avond en
nacht op straat kan zijn, en aan het politiebureau krijgt
men, om bij klachten onmiddellijk op te treden, een hoofd,
die uit den aard der zaak meer ontwikkeling heeft dan een
agent van politie door zijne afkomst en zijne opleiding hebben
kan. Ik geloof dus, dat de maatregel, dien ik voorgesteld
heb, niet alleen in het belang der veiligheid noodzakelijk is,
maar dat ook eene goede regeling van den dienst daardoor
in hooge mate zal worden bevorderd.
Op andere wijze daarin te voorzien is inderdaad niet moge
lijk. Nu zegt men: laat men dan, als de nood aan den man
komt, den hoofd-inspecteur van politie, den heer Pronk, halen
maar bij vele aangiften moet dadelijk worden gehandeld en
gaat het niet aan eerst iemand uit zijn bed te laten halen,
want eer die hoofd-inspecteur dan gekleed en ter plaatse ge
komen is, zal het getij zijn verloopen en de bakens niet verzet.
Wordt ergens ingebroken, of komt eenig ander misdrijf voor,
dan moet onverwijld een bevel worden gegeven en kan men
niet wachten op de aankomst van een ambtenaar, die het
bevel geven moet tot uitzending van politie. Dan ware het
allicht te laat!
Ik acht het dan ook hoog noodig. dat de Raad deze voordracht
zonder verder verwijl aanneemt; ik kan niet anders dan ten
krachtigste daartoe opwekken.
De heer Fockema Andreae. M. d. V. Eerst een woord
aan U. Gij hebt er IJ over verwonderd, dat ik vroeger meer
malen gezegd heb ik herinner het mij niet, maar het zal
wel zoo zijn te hechten aan de meening van het hoofd
van een tak van dienst, en ik bij dit voorstel anders redeneer.
Maar ik moet dan nog eens herhalen, wat ik in eersten
termijn voorzichtig en bescheiden heb gezegdals de chef
van den tak van dienst in 1905 zekere regeling het best vindt
en in 1908 weder eene andere regeling, dan maakt dit
een weinig scrupuleus bij het hechten aan zijne opinie.
In de tweede plaats zegt U: welke inconsequentie! U
heeft het beleefder gezegd, maar hierop kwam het neer
Zoo straks heeft U gezegd dat U geen deskundige waart op
het gebied van electriciteit en daarover dus niet zult spreken,
maar over deze zaak kunt gij wel spreken. Ja, mijnheer de
Voorzitter, het is mogelijk dat ik mij overschat, maar zoo
ondeskundig als op het gebied van electriciteit, ben ik
nu niet op het gebied der politie. Het is geruimen tijd ge
leden, maar ik ben toch een drie jaren rechter-commissaris
geweest hier te Leiden en toen heb ik heel wat achter de
schermen van het politiewezen kunnen zien. En bovendien
dacht ik dat de beoordeeling van de vraag, of de dienst kan
rouleeren tusschen inspecteurs en adjunct-inspecteurs, nu
niet zooveel deskundigheid eischte; ik meende, dat dit meer
een zaak was van algemeene menschenkennis. Ik twijfelde
aan de juistheid van hetgeen daaromtrent in de stukken
staat en ik twijfel er nog aan. Ik geef intusschen den heer
Meuleman geheel toe, dat er tal van wetten zijn ingevoerd,
die de taak der politie hebben verzwaard en dat het bebouwde
deel der stad in de laatste jaren ook wel wat is uitgebreid.
Daardoor moet de politiezorg zich ook over eene grootere
uitgebreidheid uitstrekken. Doch dit zijn zaken waaromtrent
niets voorkomt in het voorstel, dat is dus niet het motief
geweest voor deze uitbreiding. Nu moet ik echter zeggen,
dat ik op het oogenblik nog in twijfel sta, of ik op grond van
die niet in de voordracht staande motieven niet zal stemmen
voor het voorstel, of dat ik daartegen zal stemmen op grond
van de argumenten, die er wel instaan. Een weinig dichter
ij den Voorzitter ben ik echter wel gekomen.
De heer Fokker. M. d. V. Ik heb daar straks eenige-vragen
gedaan en ik ben zoo vrij geweest U die vragen door den
bode ter hand te doen stellen. Ik had gehoopt dat die be
leefdheid tot gevolg zou hebben gehad, dat ik ook eenig
antwoord had ontvangen. Dat. is evenwel niet geschied, en
daarom zal ik de vragen herhalen
Waarom zijn voor het rouleeren in nachtdienst noodig
ambtenaren van gelijken rang?
Wie zijn de deskundigen bij wie vaststaat, dat als beslu-
rend, hoofd van dezen dienst een hooger geplaatst politie
ambtenaar moet optreden?
Is het onmogelijk de inspecteurs met de adjunct-inspec
teurs te doen rouleeren?
Acht U de twee adjunct-inspecteurs onvermijdelijk voor
het dragen uwerzijds vari de verantwoordelijkheid voor de
handhaving van orde en veiligheid? en zoo ja, waarom
Verrichten de hoofdagenten niet nu reeds ook des nachts
buitendienst?
Het is mogelijk dat het antwoord op mijne vragen moeiehjk
te geven is, omdat U meent, dat eenige boeven daarmede
wellicht hun voordeel zouden doen. Maar dan geef ik II in
overweging om de deuren te sluitenof ik zou den Raad in
overweging willen geven, of het niet geraden is de beant
woording van die vragen in besloten vergadering te doen
geschieden. U hebt, mijnheer de Voorzitter, straks bij uw
openingswoord nog en meermalen vroeger gezegd, dat IJ
zooveel eerbiod hebt voor de rechten van den Raad. Dat is
gemakkelijk gezegd. Ik wil 't wel aannemen, maar toch ge
tuigt het van weinig deferentie jegens den Raad, wanneer U
zegthet is niet goed dat het publiek hoort wat hier wordt
gezegd en daarom zal ik maar heelemaal niets zeggen. Laat
dan de deuren sluiten, mijnheer de Voorzitter, dan kunnen
wij de gewichtige argumenten die voor de voordracht nog
in het midden zijn te brengen, alsnog vernemen. Wij zullen
daarvan toch geen gebruik maken op eene wijze, dat de ge
meenschap daarvan nadeel ondervindt.
Ik wil thans nog op een paar uitdrukkingen van terug
komen. U hebt daar straks gezegd, dat de hoofdagenten
ook des nachts straatdienst verrichten. Maar dan is ook niet
juist wat in de voordracht staat, dat die hoofdagenten nooit
nachtdienst verrichten. Want wat staat er woordelijk in de
voordracht waardoor bereikbaar is dat de hoofdagenten
nu voortaan ook des nachts buiten dienst verrichten kunnen.
Daaruit moet toch ieder die lezen kan afleiden, dat zij het
nu niet doen. En U hebt hier gezegd, dat zij het wèl doen.
Nu doet het mij leed te moeten constateeren, dat deze
voordracht met een onjuist argument wordt aanbevolen.
Verder is door den Voorzitter een paar malen gesproken
over »mijn" voordracht, »mijn" voorstel, maar de ondertee-
kening is toch van Burg. en Weth. en deze dragen toch de
verantwoordelijkheid voor de indiening.
Ook de vergelijking met den militairen dienst gaat niet op.
De Voorzitter vond het verkeerd menschen met rijpe ervaring
te doen rouleeren met menschen, die pas bij de politie komen
kijken en hij gebruikte het beeld van den luitenant en den
onderofficier. Dat voorbeeld is ongelukkig gekozen, omdat dat
niet de verhouding is tusschen inspecteurs en adjunct-inspec
teurs. Die is meer die van len luitenant tot 2en luitenant. En
in dienst komt het toch wel voor, dat een tweede luitenant
piepjong van de academie moet rouleeren met een eersten
luitenant, die sinds jaren wacht op den kapiteinsrang. Daar
door wordt dan toch zeker de discipline niet ondermijnd?
Trouwens, dit is ook wel eenigszins in strijd met de moti
veering, die Burg. en Weth. indertijd gegeven hebben bij de
voordracht van 1905, toen de controleurs werden afgeschaft.
Toen werd medegedeeld, dat de adjunct-inspecteurs bij ge
bleken ijver en geschiktheid de aangewezen personen waren