DONDERDAG 9 JANUARI 1908. 7 nu te zeggende uitgaven zijn in 5 jaar zooveel hooger ge worden, alsof dit een gevolg was van verkeerde leiding bij de politie. Dat ligt aan oorzaken, die niet voor een gering deel bij den Raad zelf zijn te zoeken. De heer van der Lip. Ook ik zal, evenals de heeren Pera en Meuleman, met volle vrijmoedigheid stemmen voor het voorstel van Burg. en Weth. Ik stel mij daarbij op onge veer hetzelfde standpunt als de heer Meuleman, en wel op dit m. i. juiste standpunt, dat wij niet genoeg kunnen oor deelen over zaken de politie betreffende. Wij staan daar feitelijk buiten en wij zouden niet verantwoord zijn wanneer wij aan het hoofd der politie zouden onthouden hetgeen hij in het belang van den dienst meent noodig te hebben. De politie is een heel aparte tak van dienst, waarvan wij zoo nu en dan maar eens wat hooren. Men kan er gemakkelijk over redeneeren, zooals de heeren Sytsma en Fokker hebben gedaan, en zeggen hoe het gaan moet. Over het algemeen stel ik de adviezen van deze heeren hoog, maar over politie zaken kunnen zij naar mijne meening niet meepraten, omdat men, wil men juist oordeelen, daarin volkomen tehuis moet zijn, als het ware daarin dagelijks moet verkeeren om goed op de hoogte te zijn. De heer Sytsma heelt gezegd, dat wan neer er 's nachts iets bijzonders gebeurt, men den heer Pronk dan wel even kan laten halen, en de heer Fokker zeide, dat men studenten maar in het hok moet stoppen. Dat is alles gemakkelijk gezegd, maar de politieautoriteiten zullen zich nog wel eens tweemaal bedenken, voor dat zij daartoe overgaan. Wanneer nu het hoofd van de politie verklaart dat het voor de tucht noodig is, dat de ambtenaren bestemd voor controle en bestuur van gelijken rang zijn, dan is het voor ons die, zooals ik reeds zeide, geheel buiten de politie staan, wel wat gevaarlijk om te zeggen dat is niet noodig. Het hoold der politie moet weten, hoe hij in het politiecorps orde en tucht zal hebben te handhaven. Daarom stel ik mij op dit standpunt, een standpunt dat ik bij een andere gelegen heid ook al eens heb ingenomen, en dat mij toen door enkele raadsleden kwalijk is genomen, dat wanneer een hoofd van een tak van dienst uitbreiding van personeel noodig oordeelt, wij niet verantwoord zijn wanneer wij daar tegen stemmen. Er is nog een enkel punt, waarop ik de aandacht wil ves tigen. De heer Sytsma heeft er op gewezen, dat er in Leiden op politiegebied zoo weinig gebeurt. Ik zou zeggen, dat dit juist een argument is om toe te staan, wat hier gevraagd wordt. Voor zoover wij er over kunnen oordeelen, is de dienst der politie hier zeer goed georganiseerd; klachten in zake de politie hoort men nagenoeg niet. Wanneer er hier wer kelijk niets bijzonders gebeurt, dan komt dit juist door ons goede politiecorps. Maar dit corps moet dan ook goed blijven, en wanneer voor den dienst uitbreiding van personeel door degenen die er over kunnen oordeelen en in deze verant woordelijk zijn, noodig wordt geacht, dan moet men daarin toestemmen. Wanneer er naderhand eens iets gebeurde, dan zou men terecht kunnen zeggen men heeft ons de noodige krachten onthouden. Men moet den put toch niet dempen als het kalf reeds verdronken is. Waai' thans aangedrongen wordt op uitbreiding van het corps met een paar ambte naren, daar zeg ik goed, want dan zal, naar ik vertrouw, de dienst goed blijven, zooals zij op het oogenblik is. Om die redenen zal ik aan het voorstel gaarne mijn stem geven. De Voorzitter. Ik wil op den voorgrond stellen, dat ik mij bij de beantwoording der verschillende sprekers niet al teveel in détails zal begeven, omdat ik reeds meermalen heb opge merkt, dat het mededeelen van détails de politie en hare organisatie betreffende, niet is in het belang van de veiligheid der gemeente. Dergelijke zaken behooren hier niet uitvoerig te worden besproken. Waar men te doen heeft met een be wakingsdienst van de stad, gaat het niet aan om in finesses mede te deelen alles wat betrekking heeft op den dienst, ten voordeele van hen die iets kwaads in den zin hebben, als 't ware om hen te waarschuwen ten aanzien van hetgeen zij kunnen doen of moeten laten. Wat nu de bestrijding van de voordracht betreft, heeft mij de bestrijding van den heer Fockema Andreae wel eenigszins verwonderd. Hij toch is de man, die meermalen als zijne meening heeft uitgesprokenwanneer het verantwoordelijke hoofd van dienst meent iets noodig te hebban, dan zal ik mijne stem aan een dergelijk voorstel niet onthouden. Zoo even hebben wij het nog van hem gehoord bij de zaak der H. B. S.ik ben geen deskundige, maar de heer van Lohuizen acht het noodig en de heer Kamerlingh Onnes heeft er zijne adhaesie aan gehecht en daarom ga ik mede. Fn nu in deze stukken op gezag van deskundigen geschreven is, dat het rouleeren in den dienst van vier niet-gelijksoortige ambtenaren in strijd is met het belang van den dienst, nu zegt de heer Fockema Andreae: de deskundigen kunnen dit wel zeggen, maar ik gevoel er niets voor. Die consequentie ontsnapt mij en ik zou den heer Fockema Andreae in overweging willen geven zijn gevoelen ten deze te herzien. Waar de betrokken deskundige een goeden naam heeft in de politie wereld en gezegd kan worden, dat ook in den militairen dienst waaraan men zich vaak spiegelt voor politiezaken het rouleeren in den dienst van ongelijksoortige grootheden ongewenscht is, dan meen ik, dat zeer zeker goede argumenten zijn aangevoerd voor het voorstel. In den militairen dienst gaat het niet aan den zelfden dienst op te dragen aan luitenants en onderofficieren, en nu moge men zeggen, dat tusschen inspecteurs en adjunct- inspecteurs niet dezelfde afstand bestaat als tusschen luitenants en onderofficieren, maar de Inspecteurs hebben toch lange jaren dienst en bij de adjunct-inspecteurs zijn er die pas komen kijken. De Raad zal daarom goed doen zich neer te leggen bij het gevoelen van den bevoegden deskundige, dat het rouleeren van niet-gelijksoortige ambtenaren in denzelfden dienst aan leiding geeft tot moeilijkheden en daarom ongewenscht is. Nu heeft de heer Fockema Andreae gewezen op de stijging der uitgaven voor de politie; hij heeft cijfers uit vorige jaren genoemd en deze vergeleken met de bij de laatste begrooting aangevraagde gelden. En welk eene ontzettende vermeerdering, riep hij uit. Ik zou hem kunnen mededeelen, dat de gemeente Leiden in dit opzicht allerminst bovenaan staat van de ge meenten, die hunne politie-uitgaven hebben zien vermeerderen. In het verslag van de Staatscommissie voor de gemeente- financiën, dat juist verschenen is, vind ik vermeld, dat dé uitgaven voor onderwijs, armenzorg en politie-toezicht van 1898—1905 zijn vermeerderd in Utrecht met 46.9 in Groningen met 82.2 en in Leiden met 12.9 Welk een verschil! En herinnert men zich nu eens, dat sedert ik de eer heb burgemeester te zijn van deze stad, Leiden zich sterk heeft uitgebreid en dat in al dien tijd bet aantal agenten van politie is vermeerderd met vier, dan vraag ik toch aan den Raad of deze jaarlijksche meerdere uitgave van ruim 1500 en niet van ^2000, zooals de heeren Fokker en Sijtsma het doen voorkomen, ter uitbreiding van het korps zulk eene bestrij ding verdient. De heeren Sijtsma en Fokker hebben er vooral op gewezen, dat niet aangetoond is de noodzakelijkheid van deze uitbrei ding. Ik heb reeds herhaald, wat in de stukken, staat, dat tengevolge van deze gevraagde uitbreiding van het hoogere politie-personeel twee ambtenaren beschikbaar komen voor den actieven dienst en den straatdienst bij nacht. Want tot nogtoe waren de hoofdagenten des nachts belast met den dienst aan het bureau, en gingen zij van tijd tot tijd ook wel straat dienst doen. In dien tusschentijd was dan het bevel gedurende den nacht toevertrouwd aan een agent 1ste klasse. Nu komt het niet bij mij op om den dienst van de agenten in deze eenigszins te willen deprimeeren of hun niet de eer te geven die hun toekomt, maar niemand zal kunnen ontkennen, dat het niet aangaat in eene stad als Leiden met bijna 58,000 inwoners, het politie-commando des nachts over te laten aan een agent 1ste klasse, die dan voor alles verantwoordelijk is Ieder die beseft wat er des nachts op het gebied van politie en justitie kan voorkomen, zal erkennen, dat die toestand niet houdbaar is en dat er ander oppertoezicht moet bestaan, met name door hooger geplaatste personen. Nu is voor het rou leeren van ambtenaren in dienst, een viertal menschen bepaald noodig. Wanneer men bedenkt, dat zij die met de contröle belast zijn, toch ook op hun tijd nachtrust moeten hebben, dan is een getal van vier menschen zeker niet te groot. Ze ker, het was gemakkelijk voor mij geweest om voor te stellen twee adjunct-inspecteurs op hetzelfde traktement als de an deren, maar dit is juist door de bestrijders van het voorstel geheel over het hoofd gezien, dat het mijn streven is geweest om hetzelfde resultaat te bereiken met minder kosten, en wel door aanstelling van twee adjunct-inspecteurs 2e klasse, die gelijken dienst zullen hebben als de andere adjunct-in specteurs, maar minder bezoldiging genieten. Dat is dus een voordeel voor de gemeente. Nu wordt gezegd: de bezoldiging van die adjunct-inspecteurs 2e klasse zal dan gelijk worden aan die der hoofdagenten, en zal dit dan geen kwaad doen aan het prestige der adjunct-inspecteurs? Dat geloof ik niet. Hoe dikwerf komt het toch niet voor in andere takken van dienst, dat een ambtenaar van lageren rang, maar met een groot getal dienstjaren, hooger bezoldiging geniet dan een ambtenaar van hoogeren rang, doch die eerst op zijn aanvangs salaris staat? Ik weet dat het bij de Departementen van Al gemeen Bestuur voorkomt, dat een adjunct-commies wordt aangesteld op een lager traktement dan genoten wordt door een klerk of zelfs een bode-concierge. Zeer dankbaar ben ik voor den steun, dien de voordracht heeft ondervonden van de heeren Meuleman en van der Lip, die veel gevoelden voor mijne verantwoordelijkheid als hoofd der politie. Terecht. Ik heb gemeend, dat ik mij als hoofd der politie kon stellen op dit standpunt: er is voor het rouleeren in nachtdienst een viertal ambtenaren noodig, en dat kan niet geschieden, zonder

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 7