10 DONDERDAG 0 JANUARI 1908. die surveillance doen en de heer Pera heeft zóó juist opge merkt, dat de hoofdagenten niet alleen buiten dienst gaar. doen ter controleering, maar ook om te surveilleeren. Niet alleen de controle, maar ook de surveillance wordt dus uit gebreid In de tweede plaats krijgt men door den maatregel vrij een agent le klasse, die totnogtoe was belast met het toezicht op de naleving van speciale wetten, terwijl men nu door dit voorstel bovendien eene regeling van den nachtdienst verkrijgt, welke voldoet aan de eischen die daaraan moeten worden gesteld. Wat betreft de sprekers die meer aan de zijde van de voor dracht staan, de heer Fockema Andreae heeft gezegdindien ik zal stemmen vóór de voordracht, dan zal dit zijn wegens argumenten die niet in het stuk voorkomen. Die redeneering komt mij niet zeer billijk voor, want in de voordracht wordt toch uitdrukkelijk gewezen op de eischen voor meerdere veiligheid en die grootere eischen zijn natuurlijk een gevolg ook van de uitbreiding der stad. Wat den heer Stigter betreft, deze is er ten hoogste over verbaasd, dat het in eene gemeente als deze gebeuren kan, dat een agent 1ste klasse hoofd is van de geheele politie in den nacht. En hij meent dat dit een toestand is, die niet langer mag voortduren. Het is ook juist een van de argumenten van dit voorstel, dat in deze controleering door hooger per soneel noodig is. Wanneer toch de hoofdagenten op buiten dienst uit zijn, was de geheele leiding aan het bureau opgedragen aan een agent 1ste klasse en hoe groot diens ijver ook moge zijn, zulk een agent is toch niet berekend voor eene dergelijke taak, noch bij dag noch bij nacht. Wat betreft de opmerking van den heer Stigter, dat het hem niet duidelijk is waarom het rouleeren van den dienst moet geschieden door vier peisonen van gelijken rang, ik kan daaromtrent niet meer1 zeggen dan ik heb gedaan ik ben ten deze niet alleszins deskundig, maar naar de meening van alle deskundigen is dit noodig. Ik kan het op het oogenblik niet duidelijker maken dan ik reeds deed. En wanneer ik heb gesproken van mijn voordracht, dan komt het wellicht daarvan, "dat in Rotterdam en Amsterdam dergelijke voordrachten speciaal uitgaan van den Burgemeester als hoofd der politie en niet van Burg. en Weth. Dat is evenwel hier niet de gewoonte en die gewoonte heb ik ook hier weder gaarne gevolgd. De beraadslaging wordt gesloten. Art. 1, in stemming gebracht, wordt aangenomen met 21 tegen 7 stemmen. Vóór stemmen de heeren: Bosch, Driessen, Timp, Fockema Andreae, van Tol, de Goeje, van der Lip, Zaalberg, Bots, Vergouwen, P. J. Mulder, Eerstens, Pera, Meuleman, Aal- berse, Korevaar, Le Poole, de Vries, Stigter, Juta en van Hamel. Tegen stemmen de heeren Reimeringer, Sijtsma, van der Eist, Roem, Zwiers, Fokker en van Gruting. Art. 2 en het voorstel in zijn geheel worden achtereenvolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Hiermede is de agenda afgeloopen. De heer Fokker heeft evenwel nog het woord gevraagd om eene vraag te mogen richten tot Burg. en Weth. De heer Fokker. M. d. V. Het zou mij aangenaam zijn als de Raad mij veroorloofde een vraag te richten aan Burg. en Weth. Ik heb in het Leidsche Dagblad van 1 Januari een open brief gelezen aan H. H. Bestuurderen van het Minnehuis en het Gereformeerd Minne- of Arme Oude Mannen en Vrouwen huis, betreffende de wijze, waarop door de verpleegden in die inrichtingen giften worden ingezameld ten behoeve van die gestichten. Ik heb gemeend aan Burg. en Weth. te moeten vragen, of zij van dien open brief hebben kennis genomen en of zij termen hebben gevonden, om te overwegen of wellicht eene dergelijke inzameling, welke ik een stuitende vorm vind van publieke liefdadigheid, voortaan kan worden voorkomen. De Voorzitter. Burg. en Weth. hebben zoo even over die vraag van gedachten gewisseld en zijn van meening, dat zij ten deze niets hebben te doen en niets kunnen doen, en dat de door den geachten spreker genoemde inzameling niet dat stuitende heeft, dat de heer Fokker er in ziet. De heer Fokker. M. d. V. Dan hebben Burg. en Weth. zeker de wet op het Armbestuur niet ingezien, waarin staat, dat het gemeentebestuur in casu in gevolge art. 126 der gemeentewet de inzameling kan stuiten. Burg. en Weth. kunnen dus wel wat doen; de wet zegt het duidelijk. Nu hoop ik, dat Burg. en Weth.. nu zij gehoord hebben, dat zij wel iets kunnen doen, nog eens zulien overwegen, of zij niet iets moeten doen en of zij eene dergelijke wijze van barm hartigheid oefenen, kunnen goedkeuren. De Voorzitter. Wij hebben hier te doen met eene instel ling van weldadigheid. Ik heb de Armwet niet vóór mij, zooals de heer Fokker, maar ik weet wel, dat instellingen van weldadigheid slechts kennis hebben te geven, wanneer zij eene collecte willen houden. Wij hebben daartoe dus geen verlof te geven, en in de wijze, waarop die inzameling plaats vond, hebben wij geen aanleiding gevonden haar te stuiten. De heer Juta. M. d. V. Ik ben wel eenigszins verbaasd, dat men nu in eens iets stuitends vindt in wat sedert onheug lijke jaren altijd zoo geschied is. De menschen houden altijd eene nieuwjaarscollecte en hebben daarvan dan natuurlijk eenig voordeel. Nu schrijft iemand plotseling in de courant, dat hij dat stuitend vindt en die meening vindt weerklank bij den heer Fokker; maar daarom is het nog niet stuitend. Er worden ook andere collecten gehouden, doch daarover wordt niet geschreven en ook niet in den Gemeenteraad ge sproken. Waarom dan juist over deze? De heer Fokker. M. d V. Ik mag zeker wel even toelichten, waarom ik die collecte stuitend vind. Wanneer er wordt ge collecteerd door menschen in de kracht van hun leven, die dat vrijwillig doen, dan vind ik daar niets in. Maar wanneer ouden van dagen, menschen die te oud zijn om te werken en die daarom verpleegd worden, er op uitgezonden worden in de snerpende koude, om op straat centen in te zamelen, en op die wijze een deel van hun eigen kostje op te halen, dan vind ik dat eene stuitende wijze van collecteeren. En nu zegt art. 13 van de wet tot regeling van het Armbestuur: «openbare inzameling van gelden ten behoeve van instellingen van weldadigheid, bij wege van collecte, inschrijvingen ofopeenige andere wijze, heeft niet plaats dan nadat daarvan minstens drie maal vierentwintig uren te voren schriftelijk kennis zij gegeven aan het gemeentebestuur." En dan staat in de derde alinea: «Het gemeentebestuur kan de inzameling stuiten." Wanneer men de inzameling dus niet wil, kan men er wèl iets aan doen. De Voorzitter. Wij kunnen wel stuiten, maar Burg en Weth. vinden in de wijze waarop de collecte geschiedt niets stuitends, dus stuiten wij ook niet- Niemand meer het woord verlangende, wordt de vergadering gesloten. Gedrukt bij J. J. GROEN ZOON, te Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1908 | | pagina 10