258
DONDERDAG 5 DECEMBER 1907.
De heer Van der Lip. M. d. V. Ik zal maar heel weinig
behoeven te zeggen ter toelichting van dit amendement. Wij
allen weten, dat de betrekking van commies-redacteur een
omvangrijke is en ook een gewichtige, al was het alleen
maar, omdat hij bij ontstentenis van den secretaris dezen
vervangt. En nu kwam het ons voor, dat er een zekere wan
verhouding zou bestaan, wanneer het maximum van zijn
wedde lager was dan dat van de hoofdcommiezenons amen
dement dient om die ongelijkheid weg te nemen. Ik veronderstel,
dat tegen dit amendement bij Burg. en Weth. wel geen be
zwaar zal bestaan, want wij hebben in de vorige vergadering
op hun voorstel den commies-redacteur laten verhuizen naar
de verdieping van de hoofdcommiezen.
Ik geloof niet, dat het noodig is om hieraan nog meer toe
te voegenhet amendement spreekt eigenlijk voldoende voor
zich zelf.
Het amendement, in stemming gebracht, wordt aangeno
men met 24 tegen 5 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Fockema Andreae, van der Eist.
Roem, Zaalberg, van Tol. Bots, Reimeringer, de Goeje, Zwiers,
P. J. Mulder, Aalberse, Eerstens, Driessen, Le Poole, Korevaai
Vergouwen, Pera, van der Lip, Meuleman, de Vries, Bosch,
Stigter, A. Mulder en de Boer.
Tegen stemmen de heeren: Sijtsma, Juta, van Hamel, van
Gruting en Fokker.
Art. 2, aldus gewijzigd, wordt zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De Voorzitter. Aan de orde is nu art. 3. Hierbij is in de
eerste plaats een amendement van de heeren Meuleman en
de Vries. Ik geloof echter, dat dat vervalt door de aanneming
van het eerste amendement van den heer van der Lip.
Dan komt dus in behandeling het tweede amendement van de
heeren van der Lip en van der Eist om in overeenstemming
met het zooeven aangenomene de verhooging drie maal telkens
na twee jaren dienst toe te kennen.
Dat is in de gegeven omstandigheden rationeel. Ik geloof
niet, dat het noodig is, dat het toegelicht wordt. Burg. en
en Weth. kunnen het nu overnemen.
De Voorzitter. Alsnu is aan de orde het amendement van
de heeren Fokker, van der Eist, de Boer en Sijtsma om na
het woord «belanghebbende'' toe te voegen »en aan den Raad,"
waarvan de strekking is, dat aan den Raad schriftelijke
mededeeling worde gedaan voor het geval, dat aan een ambte
naar niet de periodieke verhooging wordt toegekend; en ook
om een alinea toe te voegen, waarbij beroep op den Raad
wordt toegekend.
De heer Fokker. M. d. V. Tot toelichting van het amendement
diene, dat wij van oordeel zijn, dat in een voor de ambtenaren zoo
belangrijke aangelegenheid als regeling hunner salarissen, het
van zeer veel gewicht is, dat de Raad ook een woordje mee
kan spreken. Het amendement wordt volstrekt niet voorge
steld als blijk van wantrouwen tegen hen, die op hetoogen-
blik aan het bestuur zijn, maar wij meenen, dat de ambte
naren van de gemeente bij het hoogste orgaan in de gemeente
moeten kunnen aankloppen, wanneer zij meenen, dat hun
onrecht is aangedaan, ook ten opzichte van het salaris, dat
zij meenen te mogen genieten.
Wanneer de dienstijver van een ambtenaar zoodanig is, dat
Burg. en Weth. meenen te moeten besluiten tot niet toeken
ning van de verhooging, dan zal deze wel zeer deugdelijke
motieven moeten hebben, waarom hij meent tegen de beslis
sing van Burg. en Weth. te kunnen opkomen, en bij ons te
komen aankloppen. Het bezwaar, dat de Raad hierdoor dus
wellicht met werkzaamheden zal worden overladen, behoeft
niet te gelden. Dat amendement moet worden beschouwd als
een veiligheidsklep tegen eventueele gevallen. De ambtenaar
moet, in het wellicht moeilijk denkbare geval, dat hem werkelijk
onrecht wordt aangedaan, weten, dat hij zich tot den Raad
kan wenden.
Hiermede meen ik dit amendement voldoende te hebben
toegelicht.
De heer Aai.berse. M. d. V. Ik zou de voorstellers toch
wel in overweging willen geven het amendement in te trekken.
Nu de motie betreffende de regeling van de rechtspositie is
aangenomen, zullen we toch binnen afzienbaren tijd de geheele
materie van de rechtspositie onder de oogen krijgen. Ik geloof
niet, dat het gewenscht is, incidenteel uitspr aak te doen over
de vraag van al of niet beroep op den Raad in deze materie.
Ik meen, dat het beter is nu maar voor het voorstel van
Burg. en Weth. te stemmen, zonder dat we daarmede te
kennen geven, hoe we meenen, dat deze zaak in de toekomst
bij de behandeling van de rechtspositie geregeld zal worden.
Het is dus beter het amendement niet te handhaven, maar
dat we er te gelegener tijd, bij de behandeling van de regeling
der rechtspositie, op terug komen.
De Voorzitter. Ik wensch even dit op te merken ik geloof
niet dat het goed is, dat de voorstellers den welgemeenden
raad van den heer Aalberse opvolgen, omdat het m.i. wensche-
lijk is, dat er bij de behandeling van deze zaak een beslissing
valle. Als het amendement n.l. wordt ingetrokken, dan staan
Burg. en Weth. natuurlijk voor de vraag, of in de ontwerp
verordening, die zal te maken zijn tot regeling van de rechts
positie, men iets dergelijks behoort op te nemen, als de heeren
Fokker c.s. wenschen; en die vraag mag niet onbeslist blijven,
want Burg. en Weth. geven aan deze regeling niet de voor
keur; anders zouden zij de waarborgen, die nu in het artikel
zijn opgenomen, er niet in hebben vermeld. En die waarborg
is van tweeledigen aard, in de eerste plaats, dat de belang
hebbende schriftelijk kennis krijgt van de motieven, waarom
hem geen periodieke verhooging is toegekend, en in de tweede
plaats, dat Burg. en Weth. verplicht zijn, om, wanneer zij
een periodieke verhooging niet toekennenna een jaar
die zaak weer ter hand te nemen, en opnieuw in overweging
te nemen. Ik geloof, dat dit waarborgen zijn, die zeker wel
op één lijn kunnen worden gesteld met die welke de heer
Fokker wenscht, nu hij zegt, dat hij niet aanneemt, dat Burg.
en Weth. willens en wetens onbillijk zouden handelen.
Maar zooals het amendement hier ligt, is ook de oeconomie
van dit artikel er geheel door verstoorder wordt voorgesteld
na «belanghebbenden" die nieuwe alinea toe te voegen, maar
dan komt er al heel zonderling achter: «In dat geval (in
welk geval?) wordt telkens na verloop van een jaar overwogen,
of alsdan termen tot toekenning der ingehouden verhooging
aanwezig zijn." Dit zou in dat systeem moeten vervallen,
maar dat hebben de heeren laten staan.
Om nu nog even op de waarborgen terug te komen, die naar
mijn meening voor de ambtenaren in het artikel zijn neer
gelegd, zou ik willen vragen, of men gelooft den ambtenaren
er een dienst mee te bewijzen, door Burg en Weth. te ver
plichten aan den Raad de redenen mee te deelen, waarom zij
in een bepaald geval de periodieke verhooging niet hebben
toegekend. Ik geloof, dat men den betrokken ambtenaar daarmee
juist een ondienst bewijst, en den heeren, die voor de belangen
van de ambtenaren opkomen, geef ik in overweging eens na te
gaan, welke gevolgen hün bepaling kan hebben.
En wat den tweeden maatregel in hetv voorstel van Burg.
en Weth. betreft, is deze niet als het ware een appèl op hun
consciëntie? Zij worden in mora gesteld, om in revisie be
slissing te geven. Indien men vertrouwen heeft in de oprecht
heid en deri rechtvaardigheidszin van Burg. en Weth. dan geloof
ik, dat daar een correctief in gelegen is voor datgene, wat zij
onbewust zouden hebben gedaan, en dat door sommigen
niet als billijk zou kunnen worden beschouwd.
Ik meen dus, dat wat de heer Fokker voorstelt, niet in het
belang van de ambtenaren zal zijn en dat de Raad dus goed
zal doen, zijn amendement niet aan te nemen.
De heer Fokker. M. d. V. Ik wil even meedeelen, dat wij,
ongeacht uw advies, mijnheer de Voorzitter, toch gevolg zullen
geven aan den wenk van den heer Mr. Aalberse, en ons amende
ment zullen intrekken. Wanneer Burg. en Weth. de taak, die
hun in de motie van den heer Aalberse is opgedragen, ten
uitvoer brengen, dan meen ik, dat te zijner tijd deze zelfde
kwestie weer aan de orde zal komen, en dan zal er gelegenheid
te over zijn, om over het beginsel, dat wij in ons amendement
wilden neerleggen, te beraadslagen.
Ik zou nog even willen repliceeren, al is het misschien
overbodig, nu wij het amendement toch intrekkenmaar waar
Burg. en "Weth. er bezwaar tegen makeri, in 't belang van
de ambtenaren, dat aan den Raad mededeeling zal worden
gedaan van de motieven, die er toe doen besluiten een amb
tenaar geen verhooging toe te kennen, wil ik daarvan nog
iets zeggen Wanneer dat gebeurt op de wijze, zooals ons b.v.
mededeeling wordt gedaan van de pensioenen, die zijn toe
gekend door Burg. en Weth., dan let er toch niemand op.
De bijbehoorende stukken kunnen in de Leeskamer komen en
daar kunnen wij ze nakijken. Het gaat dan kalm onder den
hamer door als er niet verder over wordt gesproken.
De heer van der Lip. M. d. V. Naar aanleiding van het
geen de heeren Aalberse en Fokker gezegd hebben, wil ik
even opmerken, dat het mij voorkomt, dat in de verordening,
die de rechtspositie zal regelen, dit onderwerp niet nader
geregeld zal kunnen worden. In art. 3, dat nu wet is ge
worden, is bepaald dat Burg. en Weth. beslissen of de ver
hoogingen zullen worden toegekend en dat bij niet-toeken-
ning de motieven schriftelijk aan den belanghebbende zullen
worden medegedeeld. Daarmede is dus deze geheele materie
geregeld. Wanneer dus naderhand de regeling van de rechts
positie aan de orde komt, kunnen wij, dunkt mij, hierop niet
meer terugkomen.