230
DONDERDAG 31
OCTOBER 1907.
lijken weg te Katwijk wordt gespuid, het water in de grachten
zich snel verplaatsen en natuurlijk nog zooveel te meer,
wanneer het stoomgemaal in werking wordt gebracht. Dan
krijgen wij in Leiden stroomend water en dat juist moeten
wij hebben. Wanneer tijdens het spuien het Óegstgeester-
kanaal kan worden afgesloten, zal de waterverplaatsing in
de grachten zeker wel acht maal grooter worden. Maar het
plan is in onderzoek en ik hoop eerdaags een gunstig
antwoord te mogen ontvangen van onzen geachten Wethouder
van Fabricage. Dit moeten wij eerst afwachten, voordat
men andere rioleeringsplannen gaat bespreken.
De heer Korevaar. M. d. V. Het onderzoek over het voor
stel van den heer Zaalberg wat het plaatsen van schotten
in het üegstgeesterkanaal betreft is bijna afgeloopen. Ik hoop
met hem dat het goedkooper zal zijn dan het rioolplan.
Verder zal ik mij er nu niet over uitlaten; binnenkort hoop
ik over deze zaak wel iets te kunnen mededeelen. Wat de
resultaten van het spuien betreft, kan ik alleen zeggen, dat
er is gespuid wanneer men het noodig achtte en wanneer
het Hoogheemraadschap van Rijnland het mogelijk achtte.
Het water is onderzocht en tegelijk zijn er drijfproeven ge
nomen om de strooming te bepalen. Die proefnemingen
moeten naast elkander kunnen worden gelegd, om een juist
oordeel te kunnen vormen over de resultaten van het spuien,
en onder welke omstandigheden dit gunstig werkt of niet.
Ik heb hooren zeggen ziet gij wel, dit jaar is het heel wat
beter dan verleden jaar. Ik zou dit voorbarig oordeel niet
gaarne onderschrijven. Wanneer men toch vergelijkt dezen
zomer, die nat en koud was, met den zomer van verleden
jaar, die droog en heet was, dan gaat het niet aan om te
zeggen, dat het dit jaar veel beter was tengevolge van de
spuiing. üp dergelijke resultaten en onder die omstandig
heden kan men geen definitief besluit nemen. Wij zijn nu
bezig de resultaten naast elkander te leggen en wij hopen
tot een conclusie te komen. Nu ik toch over deze zaak aan
het woord ben, zou ik tevens gaarne een woord willen zeggen
over de agitatie die gemaakt wordt over onze stinkende
grachten. Ik meen dat die klachten sterk overdreven zijn.
Ieder ruikt nu al den stank; men gaat al zeggendat is geen
gewone stank meer van grachten, maar die van open riolen,
waarvan men straks hier bij de algemeene beschouwingen
al de weerklank heeft gehoord. Het zal spoedig heeten, dat
Leiden is een stad van open riolen, en men gaat op het laatst
gelooven, dat het in Leiden alleen zoo stinkt. En dat is toch
niet het geval. Wanneer wij de courantenberichten uit den
laatsten tijd volgen, en o. a. de beraadslaging hebben gelezen
van de behandeling van de begrooting in Den Haag, dan
bemerken wij wat anders, 's Gravenhage heeft zes millioen
uitgegeven voor een behoorlijke rioleering en niet te ver
geefs, want het heelt een uitstekende rioleering en des
niettegenstaande wordt daar aan het Dagelijksch Bestuur
gevraagd, of er niets tegen te doen is dat de grachten zoo
stinken. Burg. en Weth. antwoorden op die vraag, dat dat
nu eenmaal een noodzakelijk kwaad is, omdat de fabrieken
te Delft een groote hoeveelheid vuil water in Delfland's
boezem loozen, en dat het Dagelijksch Bestuur daartegenover
machteloos staat, omdat volgens de gesloten overeenkomst
het gemeentebestuur zich, wat spuiing betreft, geheel moet
onderwerpen aan de inzichten van het Hoogheemraadschap
Delfland; wanneer Delfland het niet in zijn belang acht, dat
er gespuid wordt, dan blijft 's Gravenhage met het stinkende
fabriekswater zitten.
Ik constateer daaruit dus, dat den Haag zes millioen heeft
uitgegeven voor een goede rioleering en toch nog niet vrij
is van stinkende grachten. Ik geloof dan ook, dat men in het
belang van onze stad hier niet moet overdrijven en niet mag
zeggen, dat Leiden een stad is van open riolen.
De heer Meuleman. Ik wil mij aansluiten bij hetgeen de
heer Korevaar heeft gezegd en ik zou niet gaarne op grond
van hetgeen de heer Zaalberg in het midden heeft gebracht,
groote uitgaven voor tijdelijke verbeteringen doen. De oorzaak
van het stinken der grachten kennen wij niet. De heer
Zaalberg wil dien stank bij grooten waterval verklaren uit
de vermenging van koud en warm water, maar ik meen, dat
de oorzaak moet gezocht worden in het gebruik van het duin
water. Nu het hemelwater niet meer wordt opgevangen, wor
den bij zware regenbuien de riolen met kracht schoon ge
veegd. Ik heb dat onlangs eens gezien, toen ik op een der
grachten voor een raam zat; ik zag toen, dat bij een gewel
digen regenval de inhoud der riolen met kracht in de gracht
werd uitgestort. Vandaar, dat bij grooten regenval de grachten
erg stinken.
Zoolang wij echter niet precies de oorzaak van dien stank
kennen, ben ik niet geneigd groote uitgaven ter bestrijding
daarvan toe te staan.
De beraadslaging wordt gesloten en volgnummer 131 zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
Volgn. 132 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgn. 133, luidendeUitgaven voor
de Bank van Leening"720.
De Voorzitter. Bij dit volgnummer komt tevens in be
handeling de begrooting van de Bank van Leening.
De begrooting van de Bank van Leening wordt zonder beraad
slaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd en volg
nummer 133, dientengevolge met ƒ190 verhoogd, zonder be
raadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgn. 134, luidende: Jaarwedden der
ondertvijzers200.280.
De heer de Goeje. M. d. V. Ik wensch voor te stellen
dezen post met 200 te verhoogen, met het doel de bezol
diging van het hoofd der school 2e klasse voor jongens en
meisjes, den heer de Hondt, met dat bedrag te vermeerderen.
Volgens de verordening ontvangen de hoofden van scholen
tweemaal een verhooging, de eerste nadat zij 10 en de tweede
nadat zij 25 jaar werkzaam zijn geweest aan eene openbare
of bijzondere school in of buiten deze gemeente. Nu heeft de
heer de Hondt sedert 1876 aan het hoofd gestaan van de
school voor uitgebreid lager onderwijs der vereeniging «Kennis
is Macht" en telt dus met den tijd gedurende welken hij
werkzaam is aan de school, waarvan hij tegenwoordig het
hoofd is, meer dan 25 dienstjaren. Hij heeft derhalve aan
spraak op 200 traktementsverhooging.
De Voorzitter. Ik wensch even op te meiken, dat Burg.
en Weth. daartegen hebben aangevoerd, dat wanneer wij den
heer de Hondt eene verhooging van ƒ200 geven wegens diensten
bij het bijzonder onderwijs, wij reageeren tegen de verorde
ning, want wij zijn van oordeel, dat zonder aan de bepaling
van de verordening tekort te doen, de lessen van den heel
de Hondt aan «Kennis is Macht" daartoe niet kunnen worden
gerekend. Bij de verordening is gedacht aan iemand die aan het
hoofd stond van een compleete inrichting van bijzonder Lager
Onderwijs, wat de cursus van «Kennis is Macht" niet is, en
daarom bestonden er geen termen om op grond van de ver
ordening de verhooging te geven. En daarom hebben Burg.
en Weth. ook niettegenstaande het voorstel in de secties ter
sprake is gebracht, geen termen kunnen vinden, het over te
nemen, omdat het zich niet grondt op, de verordening.
De heer van Hamel. Ik gun den heer de Hondt gaarne
een tractementsverhooging, maar onder dezen vorm gaat het
toch niet. Wanneer besloten kon worden den heer de Hondt
de 200 tc geven in den vorm van eene extra toelage, zou
er iets voor te zeggen zijn. Gaat men echter uit van het
denkbeeld, dat de heer de Hondt aanspraak zou hebben op
de verhooging, op grond dat hij zooveel jaar hoofd is van de
school «Kennis is Macht", dan zou het gevolg kunnen zijn,
dat de heer de Hondt eenige jaren 200 te weinig zou heb
ben gehad; hij zou dan aanspraak kunnen doen gelden op
de uitkeering van dat salaris. Met de verordening in de
hand, en ook op grond dat hij aan deze beslissing het recht
zou kunnen ontleenen om aanspraak te kunnen maken op
niet betaald salaris, zou ik den vorm van het voorstel van
den heer de Goeje niet raadzaam achten. Wil de heer de
Goeje voorstellen den heer de Hondt eene bijzondere persoon
lijke toelage te geven, dan zal ik er gaarne toe medewerken.
De heer de Goeje. Wat betreft het bezwaar van den
Voorzitter en van den heer van Hamel, daaromtrent komt
niets in de verordening voor. Daar staat alleenwie aan het
hoofd is geweest van eene openbare of bijzondere school.
Welnu, het geldt hier eene bijzondere school van uitgebreid
lager onderwijs en de heer de Hondt is aan het hoofd van
die school geweest. Er staat niet, dat het een dagschool moet
zijn geweest. Er is dus geene enkele bepaling waarom deze
school uitgesloten zou zijn. Ik kan ook niet denken, dat de
heer de Hondt rechlen zal doen gelden voor de jaren, dat hij
de verhooging heeft moeten derven. Maar als dit de conse
quentie is van mijn voorstel, dan kan ik er ook niets aan
doen. Het doet mij veel genoegen van den Wethouder van
Onderwijs te vernemen, dat hij den heer de Hondt de ver
hooging gaarne gunt. De heer de Hondt is inderdaad een zeer
verdienstelijk onderwijzer en wanneer hem deze verhooging
niet wordt gegeven, dan zal hij waarschijnlijk het hoogere
tractement niet eens tot grondslag van zijn pensioen kunnen
doen gelden, en dat heeft hij niet aan de Gemeente verdiend.
Doch dit is eene bijkomende omstandigheid; hoofdzaak is, dat
hij werkelijk zoolang aan het hoofd van eene bijzondere school
voor uitgebreid-lager-onderwijs heeft gestaan.
De Voorzitter. Nu de heer de Goeje zijn amendement
inderdaad doet steunen op de verordening, moet ik tegen
de uitlegging die hij daaraan geeft, toch opkomen.