•178
DINSDAG 3 SEPTEMBER 1907.
geen onbillijkheid, om niet te spreken van onrecht, mogen
laten voortduren.
De Voorzitter. Op de vraag van den heer Fokker kan ik
antwoorden, dat hetgeen de heer Pera in het midden heeft
gebracht ten aanzien van die betrekking aan de gasfabriek
niet juist is. Het was een betrekking, waaraan een salaris
van f 1000 was verbondenen die heeft dr. Rutten gekregen
zij komt hem dus toe.
Nu dr. Rutten reeds zoovele jaren zijn betrekking aan de
II. B. S. heeft vervuld, is het toch inderdaad geenszins onbillijk,
dat hij met de andere leeraren wordt gelijk gesteld. Het
verlangen naar die gelijkstelling is de grond van zijn verzoek
en wij mogen hem die niet onthouden. Het is een billijk
verzoek en het voldoen daaraan brengt voor hem een ver
hooging van salaris van f 120 mededat is de geheele zaak.
Niet alleen Burg. en Weth.maar ook de Commissie van
Toezicht op het Middelbaar Onderwijs en de Inspecteur en
de Directeur der 11. B. S. meenen, dat er in billijkheid voor
de inwilliging van het verzoek wel wat te zeggen is.
Art. 1 in stemming gebracht, wordt aangenomen met 27
tegen 1 stem, die van den heer Pera.
De artikelen 2 en 3 worden achtereenvolgens zonder be
raadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De Verordening in haar geheel wordt zonder hoofdelijke
stemming aangenomen,
XVII. Vaststelling van de verordening regelende de heffing
van eene belasting onder den naam van Marktgeld, te Leiden.
(Zie Ing. St. n°. 242).
De verschillende artikelen en de geheele verordening worden
achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
XVIil. Vaststelling van de verordening regelende de invorde
ring der belasting onder den naam van Marktgeld, te Leiden.
(Zie Ing. St. n°. 242).
De verschillende artikelen en de geheele verordening worden
achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
XIX. Vaststelling van de verordening, houdende wijziging
van de verordening van 3 Maart 1904, laatstelijk gewijzigd
bij die van 18 Mei 1905 (Gem.bl. n°. 17), houdende aanwijzing
van de dagen, uren en plaatsen voor het houden van de
verschillende markten en van veilingen van groente, ooft en
aardappelen.
(Zie Ing. St. n°. 243).
De artikelen 12 en 3 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 4, luidende:
Art. 15°. wordt gelezen als volgt
5°. een veemarkt, des Vrijdags
van 1 Maart tot 1 April van des voorm. 6 tot den nam. 2 uur.
1 April 1 November 5 3
1 Nov. 1 December 6 3
1 Dec. 1 Maart 7 2
op de Beestenmarkt, de Nieuwe Beestenmarkt, het Markt
plein, de Lammermarkt en, zoo noodig, ter beoordeeling van
den Algemeenen Markt- en Havenmeester, ook op de Eerste
Binnenvestgracht.
In de week voor Paschen wordt deze en de sub 4°. genoemde
markt op Woensdag gehouden.
De heer Eerstens. M. d. V. Ik wensch hierbij even ter
sprake te brengen het adres van de Runder- en Varkens-
slagersvereeniging, dat zoo straks is voorgelezen. Adressante
komt er tegen op, dat de markt vervroegd wordt, vooral met
het oog op den handel in kalveren. Zooals de heeren echter
uit de Ingekomen Stukken hebben kunnen zien, is die ver
vroeging van de markt slechts schijnbaar, want in de praktijk
wordt de markt toch al een uur vroeger begonnen, dus eigen
lijk in strijd met de verordening. Maar juist daarom en omdat
het zoo moeielijk is gebleken de verordening op dit punt toe
te passen, hebben Burg. en Weth. voorgesteld om de markt
een uur vroeger te doen aanvangen. Nu heeft adressante
daartegen bezwaar, met het oog op den handel in kalveren.
Hierop zou ik willen antwoorden, dat bij de inrichting van
de nieuwe markt met dit bezwaar alreeds rekening is gehouden".
Men heeft daar namelijk vier lantaarns met dubbele pitten,
gasgloeilicht, geplaatst en nu zijn de belanghebbenden nog
niet in de gelegenheid geweest na te gaan, wat het gevolg
van dien nieuwen toestand zal zijn. Voornamelijk tusschen
half December en half Januari is het op het aanvangsuur der
markt nog niet voldoende licht.
Het is wenschelijk voorloopig het gevolg van den nieuwen
toestand af te wachten en daarom geef ik in overweging geen
wijziging in de verordening te brengen en de aanvangsuren
der markt niet later te stellen.
De heer Fokker. Uit de woorden van den heer Eerstens
blijkt, dat het niet onmogelijk is, dat uit het vroeger stellen van
het aanvangsuur der markt, bezwaren kunnen voortvloeien
voor den verkoop van kalverenwelke op kleur worden
gekocht.
De heer Eerstens geeft in overweging een proef te nemen
met de regeling, zooals die thans wordt voorgesteld en indien
dan in de practijk daartegen te groote bezwaren blijken te
bestaande noodige verandering aan te brengen. Ik zou
echter willen vragen, of, indien de mogelijkheid niet is uitge
sloten, dat de klachten van adressanten gegrond zijn, het
wel aanbevelenswaardig is een nieuwen toestand in het leven
te roepen en of wij niet beter zouden doen door den toe
stand, zooals die nu is, te behouden.
De heer van Gruting. In het adres der Slagersvereeniging
worden twee zaken behandeldvooreerst vragen requestranten
het aanvangsuur der markt niet te vervroegen en maken zij
vooral bezwaar tegen deze bepaling met het oog op het
aanvoeren van vette kalveren.
De heer Eerstens heeft reeds medegedeeld, dat bij de thans
bestaande regeling, die vette kalveren wel op een vrij wille
keurig tijdstip ter markt mogen worden aangevoerd, maar
niet vóór een bepaald uur mogen worden verkocht. Op de
naleving van dat voorschrift kan onmogelijk een behoorlijke
contróle worden uitgeoefend, maar wel kan men controleeren,
hoe laat die dieren ter markt worden gebracht en daarom
hebben wij de bepaling omgekeerd en voorgeschreven, dat
die kalveren niet vóór een zeker tijdstip op de markt mogen
worden aangevoerd. Nu is het waar, dat men de blankheid
der kalveren niet bij gewoon kunstlicht, (wel bij electrisch
licht) kan beoordeelenen dat die dieren gekeurd worden op
de kleur van de oogslijmvliezen; dat neemt echter niet weg,
dat ik medega met de voordracht van Burg. en Weth. om
geen verandering te brengen in het door de marktcommissie
voorgestelde, aangezien de quaestie der kalveren anders de
zaak in de war zou sturen.
Hetgeen de slagers vragen is iets, dat eigenlijk niet behoeft
gevraagd te worden, omdat de toestand precies blijft, zooals
die nu is en waarmede de belanghebbenden tevreden zijn.
De heer Bosch. Hetgeen ik wilde zeggen, is reeds voor een
deel door den heer van Gruting in het midden gebracht. Ik kan
mij met dit voorstel van Burg. en Weth. wel vereenigen,
omdat het zeer gemakkelijk schijnt verandering in de rege
ling te brengen. Ik herinner mij, dat niet zoo heel lang ge
leden de koffiehuishouders nabij de Markt, die gaarne het
logies van de marktbezoekers hebben wilden, in een adres
verzochten het aanvangsuur eenigszins te vervroegen; toen
kon dat uur niet vervroegd worden, nu kan het echter wel,
waaruit blijkt, dat, wanneer de omstandigheden veranderen,
de regeling gemakkelijk kan worden gewijzigd.
De beraadslaging wordt gesloten en art. 4 zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
Art. 5 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
De geheele verordening wordt zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
XX. Vaststelling van de verordening, houdende wijziging
van de verordening van 27 Juli 1905, regelende de heffing
van eene belasting onder den naam van Liggeld in de ge
meente Leiden.
(Zie Ing. St. n°. 243).
De verschillende artikelen en de geheele verordening worden
achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
XXI. Vaststelling van de verordening, houdende wijziging
der verordening op de markten, van 26 Mei 1898 (Gem.bl.
n°. 10), laatstelijk gewijzigd bij de verordening van 3 Maart
1904 (Gem.bl. n°. 3).
(Zie Ing. St. n°. 244).
De verschillende artikelen en de geheele verordening worden
achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
XXII. Voorstel tot wijziging en hernieuwde vaststelling van
de verordening, regelende het verleenen van pensioen aan
weduwen en kinderen van gemeenteambtenaren.
(Zie Ing. St. n°. 249).
De heer Witmans. M. d. V. Het geldt hier eene zeer be
langrijke voordracht, waaromtrent de stukken ons wel wat
heel laat hebben bereikt; ik althans kreeg eerst Vrijdag het
rapport in handen. Als Rijksambtenaar eenigszins in deze
materie ingewijd, heb ik er mij nogal gemakkelijk kunnen
doorwerken. In hoofdzaak komt de redeneering van Burg. en
Weth. hierop neer: wanneer binnen korter of langer tijd de
Gemeenteambtenaren in 's Rijkspensioensfonds worden opge
nomen, dan is het gewenscht, dat de toestand zóó is, dat