464
WOENSDAG 44 AUGUSTUS 1907.
Terwijl de directeur over het rapport met Burg en Weth.
en met den voorzitter der Commissie lang en breed gesproken
heeft, zoowel mondeling als schriftelijk, moet een lid der
Commissie, ter vergadering komende, dat groote, moeilijke
rapport inzien en daarop dadelijk beslissen. Dat is absoluut
niet in den vorm. Ik laat geheel in het midden wiens schuld
het is, maar ik constateer alleen dat wij op die wijze niet
wel besluiten kunnen nemen. Wanneer wij ter vergadering
opgeroepen worden, moeten wij in de eerste plaats weten,
waarom het gaat. Dat had op het convocatiebiljet behooren
te staan. In de tweede plaats moeten wij ook weten welke
argumenten tot zoodanig voorstel geleid hebben; de kennis
daarvan heeft ons ontbroken.
Ik kan natuurlijk niet absoluut bewijzen, dat het besluit
door Burg. en Weth. genomen is vóór het advies der Com
missie was ingekomen. Ik neem dan ook op des voorzitters ver
klaring aan, dat het niet geschied is. Wel mag ik echter zeggen
dat men reeds gedecideerd was. Men had den directeur ge
hoord en het rapport gelezen en Burg. en Weth. stonden,
toen ik U sprak, mijnheer de Voorzitter, op hetzelfde stand
punt als thans.
Was er inderdaad zoo'n groote haast bij deze zaak? Ik
geloof van niet. Wij hadden zeer goed 4 of 5 weken kunnen
wachten, want straks zullen wij zien dat het ontslag door
Burg. en Weth. op zeer, zeer langen termijn zal gegeven
worden. De bewuste ambtenaar zal nog eenige maanden als
zoodanig gehandhaafd blijven.
De heele quaestie was, dat er spoed moest gemaakt
worden, omdat de twee Commissieleden, die een geheel anderen
kijk op de zaak hadden, er anders lang en breed over zouden
spreken en trachten het ongemotiveerd ontslag te verijdelen. De
zin van den directeur, die mr. Eerstens m. i. als zijn werktuig
heeft gebruikt, moest doorgedreven worden, dat hebben wij
wel gemerkt en dat wilden wij ons niet laten aanleunen. Nu
niet en in het vervolg ook niet. Vandaar dat de heer van
Gruting en ik meenen dat wij niet langer lid der Commissie
van bijstand voor het Openbaar Slachthuis kunnen zijn.
De heer Fokker. M. d. V. Hetgeen door U en den voor
zitter der Commissie voor het Openbaar Slachthuis in het
midden is gebracht heeft bij mij de vraag doen rijzen: wie
hier op het Openbaar Slachthuis de opperste leiding in
handen heeft, wie het rad van het Slachthuis draait. Of
liever, ik heb den indruk gekregen dat de directeur hier den
baas speelt. Dat is misschien een beetje hard, wat cru ge
zegd, mijnheer de Voorzitter, maar het is de naakte waarheid.
Blijkens mededeeling van den Burgemeester namens Burg. en
Weth. motiveerde reeds het feit alléén, dat de directeur zoo
aandrong op spoedig ontslag, het met spoed bijeenroepen der
Commissie en het advies van het college aan den voorzitter
der Commissie om maar alléén vergadering te houden, ook
al was de voorzitter der Commissie alléén tegenwoordig. Ook
vernamen wij van den heer Eerstens zelf, dat den bewusten
Zaterdag niet kon vergaderd worden, o.m. omdatde
directeur zich dan niet disponibel kon stellen. Toen ik dat
hoorde sloeg ik van verbazing de handen in elkander. Daar
uit bleek toch ten allerduidelijkste dat hier de ambtelijke ver
houding niet in orde is. Steeds hooren wij hier dat »het
gezag" moet gehandhaafd worden, maar nu begrijp ik niet
dat juist die mannen, die, wanneer het lagere ambtenaren
geldt, het daar zoo druk over hebben, het gezag ook tegen
over dezen hoofdambtenaar niet eens hebben doen gelden.
In dit geval had men tot den directeur moeten zeggen wanneer
wij vergaderen willen, komt gij. Dat ware optreden geweest.
Ik kan mij levendig begrijpen dat de heeren Sijtsma en
van Gruting, afgezien van de andere omstandigheden, wanneer
aldus gehandeld wordt en de invloed van den directeur van
het Openbaar Slachthuis bij den voorzitter zoo overwegend
is en bij Burg. en Weth. verder blijkt te gaan dan die van
de Commissie, bedanken als leden dier Commissie. En ik
hoop van harte dat, als zij zich er voor mochten laten vinden
aan te blijven of als zij werden herbenoemd of wie ook in
hunne plaats mocht komen, men een andere en juistere ver
houding moge krijgen tusschen de Commissie en den direc
teur, en die verhouding eens scherp, naar boven en naar be
neden moge worden afgebakend.
De heer Eerstens. Ik moet opkomen tegen de slotwoorden
van den heer Sijtsma, dat er een opzet bestond om de zaak
haar beslag te doen krijgen buiten de Commissie om en dat
er als het ware geprofiteerd werd van de afwezigheid van
Commissieleden. Tegen deze geheel ongemotiveerde, ernstige
beschuldiging moet ik ten sterkste opkomen.
In de tweede plaats moet ik nog een protest doen hooren
tegen de wijze waarop de heeren Sijtsma en van Gruting de
zaak buiten mij om behandeld hebben. Zij hebben zich name
lijk niet ontzien om buiten mij om te vergaderen, dus zonder
mij daarvan in kennis te stellen. Ja, zij zijn ook zoover ge
gaan in die bijeenkomst den persoon in quaestie te hooren.
Dat komt in het geheel niet te pas. Wanneer men lid van
eenig college is dient men niet met andere leden, buiten den
voorzitter óm, te vergaderen.
Dan komt de heer Sijtsma er telkens op terug, dat hij het
rapport van den Directeur van te voren niet gelezen had. Het
is eigenaardigdat hij in de Commissievergadering zelve in
dat opzicht niet het minste bezwaar heeft geopperd. Hij heeft
het rapport gelezen en dadelijk was hij het met mij eens
dat het een ernstige zaak gold. Toen gaf hij niet het minste
blijk dat er iets onduidelijks voor hem in was; hij is met mij
gewoon aan het beraadslagen daarover gegaan. Ik begrijp
dan ook niet waarom hij thans spreekt over het „groote,
moeilijke" rapport.
De heer Fokker komt hier eenvoudig zeggen dat de direc
teur den baas speelt. Het "is voor het eerst dat ik het hoor.
De argumenten, welke de heer Fokker voor die bewering bij
brengt, komen mij niet erg steekhoudend voor.
Zoodra de directeur mij de feiten mededeelde heb ik het
een ernstige zaak gevonden, en ik achtte het gewettigd en
noodzakelijk een spoedvergadering bijeen te roepen, niet
omdat de directeur het wilde, maar omdat ik het met het
oog op mijn verantwoordelijkheid noodig achtte. Ik heb de
zaak beschouwd en beoordeeld, afgescheiden van het oordeel
van den directeur. Ik was ook dadelijk van meening dat het
bezwaarlijk was zoo iemand in zijn betrekking te handhaven.
De heer Fokker. Ik wensch er nog op te wijzen dat de
heer Eerstens zegt: zoodra de directeur het mij mededeelde
achtte ik het gewettigd en noodzakelijk een spoedvergadering
bijeen te roepen. Daarentegen hoorden wij zoo straks van U,
mijnheer de Voorzitter, de mededeeling dat Burg. en Weth.
den heer Eerstens later hebben aangeraden een spoedverga
dering bijeen te roepen en desnoods alleen te vergaderen.
Die beide mededeelingen wijken toch eenigszins van elkander af.
De Voorzitter. Ik doe den heer Fokker opmerken dat
Burg. en Weth. toen den heer Eerstens aangeraden hebben
nogmaals een spoedvergadering bijeen te roepen.
De heeren Sijtsma en van Gruting blazen thans hunne
grieven tegen Burg. en Weth. geweldig op, maar, blijkens
hetgeen de heer Eerstens ons zoo even mededeelde, bestaat
er voor dezen alleszins reden zijne grieven te doen hooren
en te spreken van een samenkomst, tegen zijn maatregelen
gericht, welke de heeren gemeend hebben te moeten houden
buiten hem om. De grieven van den voorzitter van de Com
missie voor het Openbaar Slachthuis tegen het optreden van
beide heeren zijn ernstig, zeer veel ernstiger dan de grieven,
welke zij te berde gebracht hebben.
Bovendienmen moet in het oog houden dat men de quaestie
vertroebelt en verwatert door de verschillende argumenten
in den brief van een te scheiden. Men moet weten welke de
redenen van Burg. en Weth. geweest zijn om spoed met
deze zaak te maken, ten einde te kunnen beoordeelen hun
optreden in deze. Daarom geloof ik dat elk woord buiten de
quaestie, waarom het gaat, verspild is en een verkeerd licht
op de zaak werpt. Ik geef dan ook in overweging thans de
zaak te laten rusten en haar straks verder te behandelen in
geheime vergadering.
De heer Sijtsma. Ik moet toch nog met een enkel woord
opkomen tegen het protest van den heer Eerstens.
Wij hebben volstrekt geen vergadering van de Commissie
gehouden buiten hem om. Wanneer iemand mij komt spreken,
dan mag ik hem toch wel in mijn huis ontvangen en een
ander er bij vragen? De ambtenaar in quaestie is bij mij
geweest; ik heb hem gesproken, maar dat is nog geen ver
gadering beleggen. Of wil men de leden der commissie geen recht
gunnend, ook nog in hun persoonlijke vrijheid beperken? Zoo
iets wettigt ons ontslag nog meer. Is bovendien de heer
Eerstens zelf ook niet op informatie uitgegaan en wel op
het Slachthuis zelf?
Tenslotte wil ik nog op het ongehoord feit wijzen dat,
terwijl de heer Eerstens en de directeur door Burg. en Weth.
meer dan eens gehoord waren, ik tot hen een zeer beleefd
schrijven heb gericht met het verzoek het gevoelen van den
heer van Gruting en mij nog eens te mogen toelichten in
een vergadering van Burg. en Weth. endaarop niet eens
bescheid gekregen heb. Nu weet ik wel, dat Burg. en Weth.
niet verplicht waren dat toe te staan, maar ik vind er toch
wel eenige onheuschheid in dat zij geredeneerd hebben: wat
de heeren van Gruting en Sijtsma te zeggen hebben gaat
ons niet aan, wij zullen buiten hunne toelichting in de ver
gadering van 5 Augustus wel een besluit nemen waarvan ze
zullen opkijken. Dat besluit is toen genomen, terwijl men
van mij een ander licht in deze zaak had kunnen krijgen.
Ik heb niet gerust het later nog te geven aan de leden af
zonderlijk, en met voldoening constateer ik dat men toch nog
gedeeltelijk is teruggekomen op het eerst genomen besluit.
De Voorzitter. Ik antwoord dat het schrijven van de
heeren van Gruting en Sijtsma inhield een bedreiging met
ontslag voor het geval dat het ontslag door Burg. en Weth.