160 DONDERDAG 18 JULI 1907. worpen zijn aan eene keuring in het abattoir. Die keuring geschiedt aan de slachthuizen, waar nu reeds zieke en ver dachte dieren voor rekening van het Rijk geslacht worden, zeer streng en ten slotte worden de meeste dieren verbrand. Wanneer wij het jaarverslag van het abattoir nagaan, dan vinden wij daarin een tabel van de geslachte dieren, waaruit wij leeren dat onder de gewone slachtdieren, hoofdzakelijk runderen, reeds een groot percentage aan tuberculose lijdende is. Die dieren worden toch ook geslacht, en voor zoover dit niet in strijd is met de volksgezondheid in consumptie gebracht, wanneer nl. de tuberculose zoo gering is, dat er geen bezwaar is om het vleesch tot de consumptie toe te laten, of het vleesch eerst gesteriliseerd is. Dit is ook een feit, waarmee men rekening moet houden. De geachte spreker heeft ook gezegd, dat mond- en klauw zeer weinig gevaar voor de menschen oplevert. Dat is een reden temeer om zich niet tegen het voorstel van Burg. en Weth. te verzetten, want als die ziekte zoo onbeduidend is, dan kunnen de nadeelen van de invoering ook niet groot zijn. De Voorzitter. Evenmin als de heer Eerstens ben ik des kundig op dit gebiedmaar ik heb mij doen inlichten door het veeartsenijkundig Staatstoezicht. Het vervoer naar het Slachthuis zal meestal alleen gevraagd worden, wanneer de beesten lijdende zijn aan de zoogenaamde naziekten, die uit het mond- en klauwzeer overblijven. En wanneer dit het geval is, dan is het vervoer van dergelijke beesten naar deze gemeente al vrij gevaarloos en is het een schrikbeeld, wan neer de heer van Gruting zegt, dat daardoor de vleesch keuring in Leiden in gevaar zal worden gebracht. Zijn sterkste argu ment was, dat wij inconsequent zouden zijn. Nu is er eene inconsequentie, die weieens beminnelijk wordt genoemd. Laten wij nu om het groote belang te dienen, even beminnelijk inconsequent zijn, als wij in de oogen van den heer van Gruting onbeminnelijk inconsequent zijn. Laten wij een voor beeld nemen aan Rotterdam, Utrecht en Roermond, waar men reeds doet, wat nu van ons gevraagd wordt en waar men ook heeft geziendat die maatregelen niet zoovele ge varen met zich brengen als de heer van Gruting daarvan vreest. De heer van Gruting. Er wordt nu aan getwijfeld, of er een ander soort vleesch in de stad zal komen. Dat kan toch door dezen maatregel geschieden. Het is toch niet voor niets geweest, dat 5 jaar geleden het artikel zoo is opgesteld als het nu luidt en waarbij is verboden om ziek vee de gemeente in te voeren, ten einde het te doen slachten. En nu zal men het wel gaan doen. De dieren, welke lijdende zijn aan tong- blaar, de zoogenaamde acute-tongblaar, zijn gevaarlijk voor de verspreiding der smetstof, maar niet zoozeer voor de menschen. Nu wordt gezegd, dat het meestal dieren zullen zijn, die lijden aan naziekten van tongblaar, dus niet meer lijdende zijn aan deze ziekte. Het vleesch van dergelijke dieren, die dan dikwijls aan panaritium en abcessen lijden, is als het voor de consumptie geschikt is, echter in elk geval minder krachtig en goed dan van andere voor de slachtbank rijpe dieren. En juist dat minder goede vleesch hebben wij nooit in een van onze winkels willen hebben. Dat zullen wij nu gaan veranderen, dat groote voordeel zullen wij nu prijs geven. Voor het abattoir levert het natuurlijk een voordeel op, wanneer 'er veel van die dieren hier komen. Ik ben niet overtuigd geworden door de meerderheid van de Commissie voor het Slachthuis, noch door de Gezondheidscommissie, noch door het veeartsenijkundig Staatstoezicht. Ik sta dus hier alleen in mijne meening, maar toch blijf ik mijn stand punt handhaven. Wij handelen inconsequent en ik vrees, dat wij nu een toestand zullen kunnen krijgen, welke wij tot nog toe steeds hebben geweerd. De heer Fokker. De vraag, of ik mijne stem zal geven zal afhangen van het antwoord op deze vraag: welke zijn de voorwaarden, die de Burgemeester zich voorstelt op te leggen bij de vergunning van het vervoer der dieren? Wanneer wij tegen het gevaar van besmetting van vee binnen de ge meente gegarandeerd zijn, dan geloof ik niet, dat er veel bezwaar kan bestaan om het voorstel aan te nemen, ofschoon ik toch ook veel gevoel voor de bezwaren van den heer van Gruting en diens standpunt, dat wij moeten zorgen ziek vee buiten onze gemeente te houden. De Voorzitter. Op de vraag van den heer Fokker kan ik dadelijk antwoorden, dat ik volgens art. 21 van de wet. op het veeartsenijkundig Staatstoezicht, bevoegd ben om reeds nu te doen, wat door ons wordt voorgesteld, om nl. het vervoer van beesten, d. i. in de gemeente zelve, die lijdende zijn aan besmettelijke ziekten toe te staan, doch alleen op advies van den districts-veearts. De voorwaarden worden dus aangegeven door dien veearts. De Burgemeester stelt dus die voorwaarden, die hem door den veearts worden aange geven. De heer van Gruting doet het voorkomen alsof nu de be paling in het eerste lid, door het tweede lid zou worden weggenomen, zoodat wij onder alle omstandigheden ziek vee bij ons zouden kunnen doen invoeren. Dat is in het geheel niet de bedoeling De bepaling, die jarenlang heeft gegolden, blijft onverzwakt van kracht. Men heeft wel beweerd, dat nu ziek vee in Leiden kan worden ingevoerd en in con sumptie kan worden gebracht, maar dat is niet het geval. Het voorstel strekt alleen om de dieren hier in te voeren wanneer dit door het veeartsenijkundig Staatstoezicht wordt gevraagd en onder de voorwaarden welke mij door den districts-veearts zullen worden aangegeven en rechtstreeks naar het Openbaar Slachthuis. Nu geloof ik, dat deze bepa ling uit een algemeen gezondheidsoogpunt zeer wenschelijk is. Het is toch beter, dat niet voor slachting bestemd vee wordt gedood in ons Slachthuis, terwijl alles dan wordt ge desinfecteerd volgens de strengste eischen door de weten schap te stellen, dan, wanneer zulks niet geschiedt. En dan is het niet alleen de quaestie, dat wij het Rijk daarmede een dienst bewijzen; die dienst moeten wij gaarne bewijzen, om dat hij strekt in het eigen belang van onze ingezetenen, zonder dat de maatregel eenig gevaar oplevert. De beer van Gruting vraagt en verkrijgt voor de derde maal het woord. De heer van Gruting. M. d. V. Ik wil alleen nog dit zeg gen, dat hier niet alleen sprake is van mond- en klauwzeer, maar ook van tuberculose. Dat vleesch van dieren lijdende aan clinische tuberculose hebben wij altijd willen werenwij hebben altijd gezegd: er mag geen ziek vee in het abattoir komen en nu zullen wij tot het Rijk zeggen: kom maar hier met het zieke vee. Hieraan ontzeg ik mijn medewerking. De Voorzitter. Maar niet in het algemeenalleen wanneer het geldt de bestrijding van besmettelijke ziekten, daarvoor dient de maatregel. En daarvoor dunkt mij kan zonder be zwaar de toestemming worden gegeven. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De heer van Gruting verklaarde bij hoofdelijke stemming tegen te zullen hebben gestemd. De Voorzitter. Mijne Heeren! Thans heb ik nog een voor stel te doen. Den 3den Augustus defungeert de stedelijke schutterij. Er zijn bij de schutterij een aantal onderolfi- cieren, waarvan sommigen reeds een 20 tal jaren dienst doen. Al dien tijd hebben zij zonder salaris hunne dien sten aan de gemeente bewezen. De Commandant heeft zich nu tot ons gewend met de vraag of het niet gewenscht zoude zijn, dat vóór die heeren defungeerden, hun een klein bewijs van erkentelijkheid werd aangeboden van wege de gemeente. Hij wilde organiseeren een onderlingen schietwedstrijd met daar aan verbonden eenvoudigen maaltijd, en daarvoor vraagt de Commandant een crediet aan van f 100. Nu komen Burg. en Weth bij den Raad om te vragen of hij hierin kan treden en aan den schuttersraad een crediet wil verleenen van f 100.Op de begrooting der schutterij is nog over een bedrag van f 184, zoodat de regeling van het crediet uit dien hoofde geen bezwaar ontmoet. Heeft iemand bezwaar tegen dit voorstel? (Teekenen van instemming). Zoo niet, dan be schouw ik het als te zijn aangenomen. Verlangt nu nog iemand in de openbare vergadering het woord De heer Fokker M. d. V. Indertijd is mede door mij eene motie ingediend waarbij Burg. en Weth. werden uitgenoodigd hun gedachten te doen gaan over eene regeling bij verordening van de jaarwedden der ambtenaren ter gemeente-secretarie. Sedert heb ik van die motie niets meer gehoord, waarom ik ze nu nog eens in het geheugen van Burg. en Weth. wensch terug te brengen, terwijl ik mij vlei, dat de motie voor de aanstaande begrooting nog in behandeling kan komen. De Voorzitter. De zaak is in voorbereiding en vóór de behandeling in den Raad van de aanstaande begrooting zal zoo eenigszins mogelijkeen salarisregeling worden voorgesteld. Niemand verder het woord verlangende, wordt de ver gadering gesloten. Gedrukt bij J. j. GRUEN ZOON, t,e Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 12