DONDERDAG 6 JUNI 1907. 137 geen plaats. Zij worden eenvoudig weggestuurd. Waar gaan zij heen? Zij gaan naar hun huis, als zij dat hebben. Wat is daarvan het gevolg? Denk U een patient, die een groote open wonde heeft, bv. iemand, die een ulcereerend gezwel heeft, dat niet kan worden geopereerd. Dan zegt men in het Ziekenhuis: Ga maar naar huis. De patiënt heeft een wonde, die alleen vrij van lucht kan worden gehouden door een behandeling in het Ziekenhuis met meerdere zusters. Die patient kan dan niet zoo goed thuis worden verzorgd en moet dan thuis, niet alleen voor zich zelf veel ellende lijden, maar hij zal ook veel ellende geven. Iemand, die geheel verstijfd is door rheumatiek, die zich in het geheel niet kan bewegen, die bij elke behoefte hulp noodig heeft, moet wachten, tot een van de huisgenooten thuiskomt of een van de buren zich over hem ontfermt, voor hij kan worden geholpen. Denk U een patient, die een ziekte heeft, waarvan het gevolg is, dat men beeft, en dat men, als men neervalt, ook blijft liggen. Men zendt hem dan eerst naar het Ziekenhuis, maar daar wordt hij spoedig weer naar huis gezonden, want het is een ongeneeselijke ziekte en daarenboven is er geen plaats. Als hij thuis is, kan hij een ongeluk krijgen wat dikwijls ge beurt en hij komt ellendig om een van de heeren zegt daar, dat dat maar het beste is; ik vraag niet, wie dat zegt, maar zoo praten wij niet over onze chronische patiënten. Ik vind, dat het een eisch is voor elke stad, en steden zelfs veel kleiner dan Leiden erkennen dit, dat dergelijke men- schen een behoorlijk thuis vinden en zij door een zoogenaamd ongeluk niet worden afgemaakt, Dat zijn eenige voorbeelden, dat van het gezwel heb ik onder andere zelf ontmoet, van menschen, die een thuis komen hebben. Maar er zijn ook menschen, die geen thuis komen hebben; waar komen die? Die komen in onze armenhuizen op de St. Jacobsgracht of in het Minnehuis. Op de St. Jacobsgracht zijn minder patiënten en ziet men de misstanden ook minder. Daar zijn toch ook patiënten, die, doordat zij verlamd of onzindelijk zijn, den patiënten op die zalen het leven onaangenaam maken en zelf ook een onaan genaam leven hebben, niet alleen door de ziekte, die zij hebben, maar ook door den toestand, waarin zij zijn. In de meeste gevallen gaan zij naar het Minnehuis. Daar is een opeenhooping van zieke en gebrekkige menschen. Vroeger waren er wel veel meer inwonenden, maar minder hulpbe hoevenden, tegenwoordig zijn er nog 140 inwoners. Ook dat gesticht is niet als een ziekenhuis ingericht. Men heeft wel veel verbeteringen aangebracht, maar ondanks de activiteit van het Bestuur en ondanks de uitstekende vader en moeder, die er zijn, en ondanks de wijkverpleging, heeft men niet kunnen voorkomen, dat de zieken het er ellendig hebben, getuige, van vroeger, het verslag van 1905 van de stadsgenees- heeren, waar gesproken wordt van eenen brief, dien Burg. en Weth. hebben ontvangen, van den verwaarloosden toestand, waarin de zieken er uit in het Ziekenhuis van de Academie aankomen. Ik ben daar eens gaan kijken. Het huis ziet er door de activiteit van den vader en moeder zindelijk en netjes uit. Het is nergens benauwd van lucht, behalve in de zoo genaamde ziekenzalen. Daar staat wel op de deur: Ziekenzaal, maar een eigenlijk gezegde ziekenzaal is er niet. De ziekenzaal voor de mannen b.v. is een kleine zaal voor 12 tot '14 personen. Toen ik er in kwam was de lucht er ont zettend benauwd, zoodat ik een oogenblik niet gemakkelijk kon ademhalen. Wat zag ik daar? Behalve eenige zieken zag ik daar ge- brekkigen, die volkomen gezond zijn, die hun gang van den dag gaan, maar die te gebrekkig zijn om b.v. naar boven te gaan. Die slapen daar ook. Er lag een man te sterven in dat kleine vertrek. Op een kleinen afstand daarvan zag men een tafel, waaraan men zich bezighield en praatte. Iets verder lag een man, die niet praten kon, volkomen onzindelijk was, een, die door een beroerte in den meest ellendigen toestand was gebracht, die zich denken laat, en die voortdurend hulp behoefde. De hulp moest verleend worden door minnemannetjes, andere hulp was er niet. Een stem. En minnevrouwtjes. De heer Stigter U begrijpt, dat op die manier geen sprake kan zijn van een behoorlijke behandeling der zieken, üp dezelfde plaats hadden den vorigen dag twee anderen hun leven geëindigd; de lijken stonden nog in het lijkenhuisje. Bet. blijkt duidelijk, mijne heeren, hoe hier een toestand bestaat, die niet langer gedoogd mag worden. Die toestand ontstaat, zooals ik zeg, doordat het Minnehuis niet ingericht is voor zieke menschen. Zij liggen b.v. in een krib van 55 c.M. breedte. Als eenige heeren eens de breedte van hun eigen ledikant willen meten, zullen zij bemerken, dat 55 c.M. buiten gewoon smal is. Dat kan voor een gezond mensch goed zijn, omdat hij niet te lang in zijn bed ligt, maar voor een zieke is zulk een geringe breedte van zijn ligplaats ergerlijk. En nu, mijne heeren, hoe ontstaan die toestanden? Omdat het Minnehuis zijn zieken niet kan evacueeren. Ze worden evengauw teruggezonden als ze weggestuurd zijn. Daardoor krijgt men toestanden als door mij geschetst. Ik heb eens nagegaan, hoe dit in andere steden was en ik ben naar een stad gegaan, veel kleiner dan Leiden, n.l. Delft. In een dergelijke plaats heeft men een ziekenhuis voor acute ziekenenz., maar dat is ookwaar de Curatoren van spraken en waarop zij den nadruk legden, dat het Academisch ziekenhuis dat niet kan zijn een wat men noemt gasthuis, nl. een plaats voor de verpleging van dergelijke ongelukkigen, als waarvan ik het lot heb geschetst. Op mijn vraag schreef de geneesheer mij het volgende korte briefje: In antwoord op je vraag meld ik je even dat wij in het gasthuis steeds verscheidene »hou-paardjes" hebben. Paraly- tici (verlamden), bronchitici en andere itici. Alles wat eenige verzorging noodig heeft, laten wij rustig blijven, tenzij er zeer groote behoefte aan ruimte bestaat of zij de omgeving te veel demoraliseerenwat wel eens gebeurt. Dan komen zij in een oude-mannen-huis of worden in een logement uitbe steed maar alleen dan wanneer zij geen hulp van anderen noodig hebben; anders blijven zij bij ons. We hebben logé's van 2 a 3 jaar. Men ziet dus, dat men in een stad als Delft, half zoo groot als Leiden, duidelijk voelt, dat men noodig heeft een gast huis, en wanneer men dat ziet, voelt men ook, dat er hier verandering moet komen in de gelegenheid voor ziekenhuis behandeling, d. w z. er een gasthuis moet zijn, waarin de ongelukkigen, die voortdurend hulpbehoevend zijn, en abso luut een ziekenhuisbehandeling noodig hebben, onderdak kunnen gebracht worden. Hierbuiten valt nog de verkeerde toestand, dat zieken half genezen uit het academisch ziekenhuis worden weggestuurd, waarvan ik frappante voorbeelden heb gegeven. Mijnheer de Voorzitter, ik heb dit onderwerp heden onder het oog van den Raad en speciaal onder dat van Burg. en Weth. gebracht, en het doet mij genoegen te constateeren, dat Burg. en Weth. ook erkennen, dat de toestand zoo is. Uit het reeds meer door mij genoemde gemeenteverslag blijkt, dat zij een voorstel hebben gedaan aan Curatoren, dat zeer goed was, ook op voorstel van het College van Stadsgenees- heeren, nl. om de verpleegdagen, die ingeboekt worden voor de gemeente niet onder het vaste aantal te houden, zoodat de stad altijd haar patiënten daar kan houden, maar de Cu ratoren hebben dat geweigerd. Toen is een ander voorstel gedaan, omdat men voelde, dat er verandering moest komen, wat U nu zeker met mij voelt, nl. om een contract te sluiten met de particuliere zieken huizen hier, dat zij tegen ongeveer dezelfde vergoeding als in het academisch ziekenhuis alhier, de zieken der gemeente Leiden zouden opnemen. Dat gebeurt in Amsterdam en Haarlem, dat zou hier in Leiden kunnen gebeuren met het St-Elisabethgesticht, het Diaconessenhuis, met Wallon. Daarop hebben Burg. en Weth. nog niet kunnen ingaan. Ik hoop, dat, waar de geschetste toestand blijvend is, Burg. en Weth. zullen begrijpen, dat de misstand steeds verergert en dat zij maatregelen zullen moeten nemen, om daaraan een einde te maken. Ik heb gemeend eenige oogenblikken Uwe aandacht voor deze kwestie te moeten vragen. Ik zal geen voorstel in deze doen, maar ik zal eerst voorloopig afwachten, hoe Burg. en Weth. zullen handelen, en welke maatregelen zij zullen nemen, om aan een dergelijken misstand een einde te maken. (Teekenen van instemming). Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten. Gedrukt bij J. J. GROEN ZOON, te Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 9