120 DONDERDAG 2 MEI 1907. althans eenige verandering te brengen met die hulpmiddelen, die ons door deskundigen worden aan de hand gedaan. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik blijf toch de inconsequentie zien en kan om van al het andere te zwijgen uit het rapport dat alleen reeds bewijzen met de uitdrukking, die met instemming door Burg en Weth. is overgenomen de Directeur verklaart, ik herhaal het nog eens, dat het effect van het opzettelijk aangevraagd spuien zeer zelden evenredig zal blijken aan de gevorderde uitgave van f 200 per dag. Het is duidelijk, dat de Directeur meent, dat het maar zeer zelden helpen zal en vooral zoodanig helpen, dat het effect in overeenstemming is met het geld, dat er voor wordt uitgegeven. Burg. en Weth. kunnen echter nu reeds op grond van een besluit van 1893 spuien aanvragen, zoo vaak zij het noodig achten. Dat is reeds voldoende. Wat zal nu het geval worden Dit jaar krijgen wij geen f 2000 op de begrooting, maar het volgend jaar wel. Het gaat met het waarnemen van stinkende grachten gewoonlijk zoo, dat de één het ruikt en de ander niet, maar ten slotte ruikt een ieder het, en men klaagt algemeen en schrijft er over, dat er niets wordt gedaan. Dan zullen Burg. en Weth. zeggen: »Wij moesten in Godsnaam maar weer laten spuien, anders klagen er hoe langer hoe meer." Zoo zullen elk jaar de f 2000 weggaan, zonder dat de gezondheidstoestand er mee wint. Ik kan dan ook nog niet inzien, hoe Burg. en en Weth. er toe kunnen komen om te verklaren, dat zij de opdracht wel willen aanvaarden. Ze hadden kunnen zeggen „Wij hebben een opdracht reeds en we zullen er, zoo noodig, gebruik van maken." Het schijnt echter, dat geen van de andere leden er ook zoo over denkt, anders zou ik stemming willen vragen. De Voorzitter. Maar in het praeadvies staat toch woorde lijk: Alle conclusies samenvattende, kan men in het algemeen zeggendat spuien eenigszins kan bijdragen tot verversching der grachten, dat dit middel evenwel niet altijd uitvoerbaar is, en dat in vele gevallen geen gunstige, ja zelfs plaatselijk ongunstige resultaten daarvan het gevolg kunnen zijn". De heer Zaalberg. M. d. V. Aan den heer Sijtsma wil ik nog meedeelen, dat ik onzen geachten Voorzitter den 26sten October een lapje witte wollen duffel toonde, dat ik even langs een machine bad gehaald, toen het water zoo smerig was. Dat lapje was vol zwarte aanslag, slib of modder. Deze machine moest toen elk half uur worden schoongemaakt. Den volgenden dag, toen er 17 uur gespuid was, bleef die machine van zelve schoon door het water, dat er door spoelde. Dus dat spuien heeft toen wel degelijk geholpen. Ik heb ook herhaaldelijk ondervondendat wanneer de grachten stinken en het stoom gemaal in werking wordt gebracht, het water binnen 24 uur niet meer stinkt en bruikbaar is voor de industrie. Het spuien verdient dus aanbeveling. Natuurlijk is het niet noodig ieder oogenblik te laten spuien, als de grachten even rieken. Dat was voor veertien dagen ook nog het geval met het Leven daal, maar toen de wind opstak ging de onaangename lucht spoedig weg. Ik heb ook niet gezegddat het spuien afdoende zal zijn; toch kan het er zeer veel toe bijdragendat de grachten niet meer zoo'n verpestende lucht zullen verspreiden. De Voorzitter. Verlangt nog iemand het woord naar aan leiding van het tweede gedeelte van het voorstel van den heer Zaalberg, luidende »2°. Burg. en Weth. daartoe een voorloopig crediet van ƒ2000.te verleenen." De heer Zaalberg heeft dat ingetrokken in verband met de uiteenzetting van Burg. en Weth., dat de gelden voor het loopend jaar zullen moeten gevonden worden uit hetgeen voor onvoorzien uitgetrokken is, op welken post echter geen ƒ2000.beschikbaar is, en de toezegging, dat het volgend jaar een post van ƒ2000 zal kunnen worden uitgetrokken. Ik zal dus nu het gewijzigde voorstel van den heer Zaalberg in stemming brengen. Plet gewijzigde voorstel van den heer Zaalberg wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Hiermede is de agenda afgehandeld. Wenscht nog een van de heeren het woord? De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou wel een vraag willen doen, die echter meteen een soort aanklacht inhoudt. Ik zou dan willen vragen, wanneer de voordracht voor twee hoofden van scholen 4e klasse binnenkomt? Burg. en Weth. weten sinds 26 November, dat deze vacatures vervuld moeten worden. Op dien datum heeft de heer Dikshoorn eervol ontslag aangevraagd. Dat is nu bijna 5 maanden geleden en nog zijn de voordrachten er niet. Dit vind ik vooral voor de school Brandewijnsteeg zeer erg. Als de voordrachten er zijn, kan de benoeming op zijn vlugst pas veertien dagen later plaats hebben. De benoemde moet nog een paar maanden wachten, voor hij ontslag kan krijgen uit zijn tegenwoordige betrekking, zoodat er voor de zomervacantie geen hoofd zal zijn aan de school in de Brandewijnsteeg. De school heeft op het oogenblik zeer weinig krachten, omdat, vooral voor de nieuwe school de beste eraan onttrokken zijn. Zoo zal het den geheelen zomer daar sukkelen blijven. Men heeft wel tijdelijke krachten aangesteld, maar dat zijn in den regel niet de meest superieure, misschien wel de meest inferieure. En deze, niet gewend zelfstandig op te treden, zullen nu moeilijke klassen moeten leiden Het onderwijs zal dus onder dit alles lijden. Het was m. i. niet noodig geweest een vergelijkend examen te houden, maar toch ook met dat examen had het daarmede reeds nu klaar kunnen zijn. Ik vraag dus, wanneer de voordracht komt en klaag erover, dat zij er nog niet is. Doch hoe spoediger zij komt hoe beter. De Voorzitter. Ik kan alleen opmerken, dat we iederen dag van den Districts-schoolopziener een voordracht ver wachten ter vervulling van de vacature. Zoodra zij komt, zullen wij haar bekend maken. Niemand meer het woord verlangend, wordt de vergade ring gesloten. Gedrukt bij J. J. GROEN ZOON, te Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 8