55 plan opgenomen. Trouwens reeds bij de uitvoering van de werken tot vergrooting van de veemarkt werd met den aan leg van deze verbinding rekening gehouden. Doortrekking van de 15 Meter breede Sophiastraat in aan sluiting met de straat van die breedte ten oosten van het Slachthuis is daarentegen niet meer mogelijk. Daarvoor is de bebouwing langs den Maresingel reeds te ver gevorderd. Evenmin schijnt het noodig meer ruime straten te trekken door de bebouwing tusschen den Hoogen Rijndijk en het Utrechtsche Jaagpad. Immers, daar zijn reeds 4 straten, ieder ter breedte van 10 Meter ontworpen en dit aantal mag toch zeker alleszins voldoende worden geacht. Aan het verzoek om bij de aansluiting van de 20 Meter breede straat met den 40 Meter breeden boulevard in het Zuidelijk deel der gemeente, nabij de brug over de Stads- molensloot, een pleintje te ontwerpen, werd door een geringe wijziging in de indeeling der bouwblokken voldaan. Eveneens aan dat om de 12 Meter breede straat langs den Trekvliet over het Schelpenpad door te trekken tot den Witten singel. Eindelijk kan opvolging van den wenk om ook aan deze zijde van de Nieuwe Vaart een straat te ontwerpen, geen aanbeveling verdienenaangezien de perceelen langs den Witten singel daarvoor over het algemeen een te geringe diepte hebben. Behalve de bovenvermelde uit de rapporten van den Inspec teur van de Volksgezondheid en den Hoofdingenieur van den Provincialen Waterstaat voortvloeiende wijzigingen, werden alsnog uit eigen beweging een drietal verbeteringen in het uitbreidingsplan door ons aangebracht. Zoo werd de kadastrale indeeling door den Directeur van Gemeentewerken geheel bijgewerkt tot op den dag waarop zijn rapport door hem werd ingediend. De aan te brengen wijzigingen bleken echter zoo vele te zijn, dat voor sommige deelen van de gemeente een geheel nieuwe overzichtskaart moest worden vervaar digd. Terecht wordt er dan ook door den Directeur op ge wezen, dat deze ter voldoening aan de Woningwet verlichte arbeid vrij onvruchtbaar mag heeten, aangezien de juistheid van de bijgewerkte kadastrale indeeling al heel spoedig (feitelijk nu reeds) weder te wenschen moest overlaten. In de tweede plaats werd ook voor het Zuidelijk deel van de Rijn- en Schiekade een toekomstige rooilijn in het ver lengde van de noordelijke aangenomen, zoodat na verloop van tijd die kade over haar volle lengte een breedte zal ver krijgen van 12 Meter. Eindelijk is een ruim plein, ter grootte van 70 bij 80 Meter, dat ten noorden van het Schuttersveld ontworpen was, thans uit het plan verdwenen, omdat zulk een plein in de onmiddel lijke nabijheid van het Schuttersveld, waar men in ieder geval van een ruime bebouwing mag verzekerd zijn, toch inderdaad weinig reden van bestaan zou hebben. Nog merken wij ten slotte opdat ook in het gedeelte van de gemeente, gelegen achter den fleerensingel, het uitbreidings plan,in verband met de in middels bekend geworden plannen voor het stationsemplacement en de rangeerterreinen van de llolland- sche Electrische Spoorweg Maatschappijsedert de vorige vast stelling eenige wijziging heeft moeten ondergaan. Daarmede werd tevens tegemoetgekomen aan een reeds in December 1905 door notaris Vijgh namens de erven Hylkema bij ons college ingediend bezwaarschift, waarvan reeds destijds de gegrondheid door ons moest worden erkend. Het aldus gewijzigde ontwerp-uitbreidingsplan moest nu weder ingevolge het voorschrift van art. 28, 4e lid der Woning wet gedurende ten minste vier weken op de secretarie ter visie worden gelegd. Het kwam ons echter voor, dat thans het oogenblik gekomen was om bij de vaststelling van het uitbreidingsplan tegelijker tijd een bouwverbod te leggen op al die grondenwaarvan nage noeg met zekerheid kon worden gezegd dat zij in de naaste toe komst voor den aanleg van een straat, een gracht of een plein zouden bestemd zijn. In Mei 1905 kwamen wij met zulk een voorstel nog niet. Immers het geheele uitbreidingsplan hing toen nog zooals men het uitdrukt in de lucht. Het was nog volkomen onzeker of het de goedkeuring van Gedep. Staten zou verwerven, dan wel of ingrijpende wijzigingen zouden noodig zijn om tot een definitieve vaststelling te geraken. Nu is die onzekerheid weggenomen. Gebleken is dat Gedep. Staten zich over het geheel zeer wel met het plan kunnen vereenigen en ondersteld mag dan ook wordendat na de thans daarin aangebrachte wijzigingen dit college geen bezwaar zal hebben daaraan zijne definitieve goedkeuring te hechten. Maar daarom scheen ons thans ook de tijd gekomen om door een gelijktijdige uitvaardiging van een zoogenaamd bouwverbod tevens te voorkomen dat toch nog in sommige gevallen, zonder dat dit te verhoeden was, in afwijking van dat plan zou wor den gebouwd. Immers art. 27 van de Woningwet geeft den Gemeenteraad de bevoegdheid in het belang van stelselmatige bebouwing te verbiedendat gebouwen worden gebouwd of herbouwd op grond, welke ingevolge een voorafgaand raadsbesluit in de naaste toekomst voor den aanleg van een straat, een gracht of een plein bestemd is. Indien dus het uitbreidings plan eenmaal is vastgesteld, kan onmiddellijk daarna nog in dezelfde vergadering het bouwverbod worden uitgevaardigd. Intusschen kan begrijpelijkerwijze dat bouwverbod zich niet zoover uitstrekken als het uitbreidingsplan. Immers het uitbreidingsplan strekt zich over het gansche grondgebied van de gemeente uiten nu kan men toch zeker niet zeggen dat al de daarop getraceerde straten, grachten en pleinen reeds in de naaste toekomst, hoe ruim men dit begrip ook opvatte, voor aanleg zouden in aanmerking komen. Vandaar dat wij gemeend hebben het bouwverbod te moeten beperken tot: 1°. de terreinen gelegen aan bestaande wegen en singels, die ten behoeve van nieuw geprojecteerde, daarop uitkomende wegen, noodzakelijk open moeten gehouden worden. Dit zijn de zoogenaamde »sleutels" tot die wegen. En 2°. de voor straat, gracht of plein bestemde gedeelten van de in de meer onmiddellijke nabijheid van de bebouwde kom der gemeente gelegen perceelenwaarvan met grond mag worden verwacht, dat hunne bebouwing niet lang meer op zich zal laten wachten. Deze verschillende perceelen zijn vermeld op den in de Lees kamer ter inzage liggenden staat B. Ingevolge het voorschrift van het 2e lid van art. 27 der Woningwet is daarop tevens aangegeven op welk deel -van den grond, aan een en denzelfden eigenaar toebehoorendehet verbod betrekking heeft. Met rood onderstreept zijn de perceelen, waarvan meer dan 1/s gedeelte van d n aan een en denzelfden eigenaar toebehoo renden, in het plan begrepen grond door het verbod wordt getroffen. Ten aanzien van deze laatste perceelen moeten ingevolge de wet de redenen worden medegedeeld waarom niet tot aan koop of onteigening wordt overgegaan. Voor de aanduiding dier redenen meenen wij te mogen verwijzen naar het concept raadsbesluit, dat in extenso aan het slot van deze voordracht is opgenomen. Dit concept-bouwverbod nu, moest evenals het ontwerp- uitbreidingsplan, met uitvoerige kaarten en grondteekeningen ten minste gedurende vier weken vóór de vaststelling daarvan door Uwe Vergadering op de gemeente-secretarie voor een ieder ter inzage worden gelegd. Wij hebben daarom gemeerd de ter-visie-ligging van beide ontwerpen gelijktijdig te kunnen doen plaats hebben. Die ter-visie-ligging heeft plaats gehad van 30 November 1906 tot 5 Januari 1907. Bezwaren werden tegen het ontwerp-bouwverbod niet ingebracht. Tegen het ontwerp-uitbreidingsplan een tweetal. Het eene is het u reeds bekende adres van het bestuur der Leidsche Bouwmaatschappij, ingekomen in uwe vergadering van 10 Januari van dit jaar. Dit adres geeft ons geen aanlei ding tot verdere beschouwingen. Het is toch geheel en al van dezelfde strekking als het bezwaarschrift, dat tegen het eerste ontwerp werd ingebracht en waaromtrent in ons voor stel, opgenomen onder n° 113 der Ingek. Stukken van 1905 werd uiteengezet waarom het ons geeti aanleiding kon geven u tot wijziging van het plan te adviseeren. En zoowel de Inspecteur der Volksgezondheid als de Hoofdingenieur van den Provincialen Waterstaat deelen volkomen onze meening, dat de verlangde wijzigingen niet in het uitbreidingsplan moeten worden aangebracht. Immers de eerste zegt: »Het komt mij voor dat het gemeentebestuur terecht heeft gemeend niet aan de bezwaren van adressanten te moeten tegemoet komen." En de tweede drukt zich nog sterker uit, waar hij zegt: »In geen geval komt het mij gewenscht voor dat met de bezwaren der bouwmaatschappij rekening worde gehouden". Anders staat het met het andere bezwaarschrift, den 31en December 1906, door een 8-tal eigenaars van gronden aan beide zijden van de Gasthuislaan bij ons college ingebracht. Deze wijzen daarin op de onbillijkheid dat de voorgenomen verbreeding van die laan geheel aan de Oostzijde zou worden gevonden en verzoeken wijziging van het plan in dien zin, »dat aan beide zijden uit het midden van de laan 6 Meter genomen wordt ter verbreeding van de laan." Dit gaf der commissie van fabricage aanleiding, waar zij de gegrondheid der door adressanten aangevoerde bezwaren moest erkennen, ons bij haar rapport van 26 Januari 11. te adviseeren alsnog een onderzoek in te stellen, hoe door de overige belanghebbende eigenaren van gronden aan de Gast huislaan over de gevraagde wijziging werd gedacht. Het resultaat van het dientengevolge door ons ingesteld onderzoek was, dat nagenoeg alle belanghebbende eigenaren, öf wel op wijziging aandrongen, öf wel daartegen althans geen bezwaren hebben ingebracht. Onder deze omstandig heden komt het ons dan ook met de commissie van fabricage voor, dat hoewel in het algemeen niet dan om zeer gewich tige redenen wijzigingen in het eenmaal na rijp beraad vast-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 3