86 DONDERDAG 21 MAART 1907. dat op dit punt wel eenige wijziging wenschelijk was, om te voorkomen, dat Leiden door andere Gemeenten, ik noem met name Den Haag, in slechter conditie geraakt. Verder wordt in het praeadvies gezegd, dat meer acten ook meer geld geven Dat mag bij enkele acten waar zijn, maar voor het grootste deel der acten is het absoluut onjuist. Er zijn eenige scholen, waar bijv. voor de acte in het Duitsch en in het Fransch betaald wordt, maar dan nog alleen wan neer de onderwijzer door den Raad speciaal wordt aangesteld om in die talen onderwijs te geven. 01 de onderwijzer zich overigens heeft bekwaamd, of hij door het behalen van acten bewijs heeft gegeven van ijver en geschiktheid om zijne studiën voort te zetten en in zijn vak vooruit te willen komen, daar over bekommert zich de gemeente niet, wanneer hij niet speciaal is aangesteld, om in dat een of andere bijvak onder wijs te geven. Op de talrijke scholen 3de en 4de klasse is er natuurlijk geen sprake van, dat een dergelijke ijver zal worden beloond door de gemeente, en daarom vind ik de uitdrukking, zooals zij hier staat, doordat zij te veel zegt, nietszeggend. Ook sluit ik mij aan bij hen, die de achterstelling in sala- rieering van onderwijzeressen hebben afgekeur dde heer Vergouwen heeft zoo terecht opgemerkt, dat men de beste leerkrachten in de laagste klassen noodig heeft. Waar de wet op het lager onderwijs uitdrukkelijk zegt, dat de laagste klassen bij voorkeur zullen worden toevertrouwd aan onder wijzeressen, daar erkent de wet reeds, hoeveel tact voor onderwijzen bij haar gevonden wordt. Haar nu slechter te betalen dan de onderwijzers zou al zeer vreemd zijn. Ik kan niet medegaan met het verzoek, zooals het thans daar ligt, omdat daardoor ons budget zou belast worden op eene wijze, die het niet dragen kanmaar van harte zal ik stemmen voor de motie van den heer Sijtsma, om, zoodra het mogelijk is. eene betere salarisregeling in het leven te roepen. De heer Van Hamel. M. d. V. De heer Zwiers deelt mede, dat ik verleden jaar zou hebben gezegd, dat ook ik het vertrek betreurde van een paar onderwijzers naar eene andere ge meente, omdat daar de salarissen beter waren. Dit is waar; ik erken dit. Er zijn een paar onderwijzers naar den Haag en naar Amsterdam vertrokken, die ik heel gaarne hier ge houden had; maar tegen den Haag en Amsterdam te con- curreeren is zeer moeilijk. De eene gemeente kan de andere wel opjagen, maar ten slotte blijft bijv. den Haag, omdat het in menig ander opzicht aantrekkelijkheid heeft, de sterkste. Omtrent de bij-akten heb ik reeds verleden jaar eene andere regeling wenschelijk geacht en de Schoolcommissie heeft zich daarover dan ook nog een nader rapport voorbe houden. Nu zeggen de onderwijzers die niet in de termen vallen daarvoor iets te krijgen: wij zijn er niet op gesteld, maar zij, die onderwijs geven in talen en wiskunde, zullen er wel degelijk prijs op stellen daarvoor apart gehonoreerd te worden. Dit onderscheid is ook wenschelijk, als prikkel om zich meer bekwaamheden eigen te makendaarin zie ik geen ongelijkheid. Dat in sommige gemeenten hooger bezoldigd wordt, is mogelijk, maar in weer andere maakt de bezoldiging, bij Leiden vergeleken, geen beter figuur. Schiedam, Groningen, Dordrecht, Haarlem, Delft, Rotterdam (met hoofdakte 1200, met verplichte hoofdakte ƒ1300) zijn zeker niet beter dan Leiden. De heeren hebben ook gezegd, dat een onderwijzer, die zijn plicht niet doet, er maar uit moet; maar dit gaat zoo gemakkelijk niet. De wet bevat daaromtrent bepalingen. Als de onderwijzer het er naar maakt, kan hij uit het onderwijs gezet worden, maar dan moet er heel veel gebeuren. Nu vinden wij een kleinen prikkel in die verhooging bij plichtsbetrachting; maar er kunnen omstandigheden zijn, die het wenschelijk maken gebruik te maken van de bevoegdheid om, wanneer een onderwijzer zijn plicht niet doet, hem de verhooging te onthouden. Gelukkig heeft zich dat maar eene enkele maal voorgedaan, toch zou het ongewenscht zijn om de bepaling er uit te lichten, vooral ook omdat zij historische beteekenis heeft., zooals reeds door IJ, Mijnheer de Voorzitter, is opgemerkt. De heer Fokker. Een enkel woord aan hen, die zich over mijn voorstel hebben uitgelaten. Den heer Vergouwen dank ik in 't bijzonder, dat hij mij zoo warm heeft gesteund. Onder de bestrijders van mijn voorstel ontmoet ik in de eerste plaats den heer de Goeje. Ik had mogen verwachten, dat hij een weinig meer aandacht had geschonken aan mijn voorstel, toen hij voornemens was om het te bestrijden, want waar hij vroeg, of dan door de kweekelingen de geschiktheid der hoofden moest worden geconstateerd, moest ik er hem op wijzen, dat bij mijn voorstel de Plaatselijke Schoolcommissie werd genoemd als het college, dat over de trouwe plichtsbetrachting der hoofden en plaatsvervangende hoofden moest oordeelen. Ik heb uitdrukkelijk geschreven, dat ik het niet meer dan gewoon vond om van een ambtenaar getrouwe plichtsbetrachting te eischen. Ik vind dit zoo gewoon, dat ik met vreugde zal stemmen voor het amendement van den heer Sijtsma, om die woorden er uit te nemen. Wat daartegen door U, mijnheer de Voorzitter, is aangevoerd, dat wanneer men die woorden er uitlicht, men zich daarop later zal beroepen ik geloof dat daarvoor evenveel gevaar bestaat ten aanzien der hoofden. Zullen deze zich er niet op trachten te beroepen, wanneer het voorstel is verworpen om voor hen de getrouwe plichtsbetrachting ook in de Verordening op te nemen, en men een van hen geen verhooging wil geven op grond, dat hij niet getrouw zijn plicht betracht heeft, en zeggen: dat moogt gij niet doen, want indertijd is een voorstel verworpen om getrouwe plichtsbetrachting ook voor mij te eischen? Gelijke monniken gelijke kappen, is de ratio van mijn voorstel. De heer Stigter zegt, dat hij op het oogenblik in de Ver ordening liever geen wijziging wil brengen, maar dat men liever moet aansturen op een algeheele wijziging der Verorde ning, waardoor de salarissen zullen worden verbeterd. Wanneer de heer Stigter nu in principe voor mijn voorstel is, laat hij dan zijn stem er ook aan geven, want ik vrees dat die alge heele wijziging of herziening wel een tijd achterwege zal blijven! Ik blijf dus mijn voorstel handhavenen ik blijf er bij den Raad op aandringen, dat hij dit voorstel ook aan neemt op de gronden door mij in .eersten termijn ontwikkeld en ook schriftelijk uiteengezet. Ik wil er dit nog aan toe voegen, dat ik volstrekt niet geschrokken ben van de mede- deeling van den heer van Hamel, dat 22 of 23 dames voor verhooging in aanmerking zouden komen. Daaruit blijkt dus dat er jegens 22 a 23 menschen te weinig voor hun werk wordt betaald, en jegens haar een schromelijke onbillijkheid wordt begaan. Hoe eer dus de toestand wordt veranderd, hoe beter. De heer de Goeje zegt, dat er niet wordt gesalarieerd naar het geslacht van het onderwijzend personeel, maar dat er op wordt gelet, dat de onderwijzers na een zeker getal jaren meer behoeften zullen hebben. Men betaalt toch de onder wijzers niet naar hunne behoefteneen groote zware man en die zijn er bij het onderwijs ook die bijv. veel eet, krijgt toch niet meer dan iemand, een kleine magere, die weinig eet? Ik geloof, dat wij, wanneer wij handelen naar het stelsel van den heer de Goeje, aan den onderwijzer die niet gehuwd is, waardoor hij dan die 100 niet zoo noodig zou hebben, die dan ook niet zouden moeten geven, tenminste wanneer wij aannemen het stelsel van salarieering naai' behoeften. Maar dan moeten wij dat stelsel, dat ik verwerpelijk vind, niet alleen ten nadeele van de vrouw toepassen. Moet de vrouw voor hare soberheid, die ik een deugd acht, worden gestraft door een lagere bezoldiging? Laten wij dieti weg toch niet blijven bewandelen en laten wij het onrecht hérstellen, hier de vrouw aangedaan. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zal zeer kort zijn in mijn ant woord. Ik verheug mij over den steundie mijne motie heeft ontvangen in haar gewijzigden vorm èn bij den heer Vergouwen èn bij den heer Stigter. Het spijt mij echter, dat de Wethouder van Onderwijs niet een ander standpunt heeft in genomen. Indien de Wethouder onzen aandrang tot salarisver- hooging had bestreden met een beroep op de gemeentefinanciën, dan zou ik mij daarbij hebben neergelegd, maar waar hij zegt, dat hij er bepaald tegen is, bevreemdt mij dit zeer. Het is toch een feit, dat, hoe beter iemand gesalarieerd wordt en wat minder zorgen hij heeft, met des te meer ge noegen hij zijn werk doet. Dat moest vooral het hoofd van de afdeeling onderwijs beseffen Nu breekt de Wethouder met zijn betoog de zaak, die hij moet dienen, afde onderwijzers zullen bij aanneming mijner motie zeggen: de heeren willen wel, maar kunnen niet, en dat doet hen met den zelfden ij vel en lust hun moeilijke taak vervullen, hopende op betere tijden voor de gemeente envoor hun zelf. En van U, Mijnheer de Voorzitter, die beweert, dat de motie eene bedenkelijke zaak is, begrijp ik heelemaal niets. Zij zegt eenvoudig: wij zijn er voor, dat de gemeente eene betere salarieering geeft, maar zij kan het thans niet doen. Worden de tijden beter, dan zal zij het doen. Wat voor kwaad steekt daar in? De heer Juta zei, onlangs in een pessimistische bui, dat het niet beter worden zal. Welnu, dan blijven die voorstellen achterwege, en dan zullen de onderwijzers ook wel niet opnieuw vragen, wetende dat zij dan komen voor eene gesloten deur. Maar ik begrijp niet, wat er tegen is dat wij uitspreken, dat een goed onder wijzer eene goed salaris moet hebben en dat de gemeente dit wil geven zoodra haar handen daarvoor ruim zijn. De Voorzitter. Ik heb straks gehoord, dat de heer Sijtsma zijne motie wilde wijzigen. Hoe moet zij dan luiden? De heer Sijtsma M. d. V. Ik zou willen zeggen, dat wij eene algerneene herziening wenschelijk achten, maar dat deze op het oogenblik afstuiten moet op den minder gunstigen finan- cieelen toestand der gemeente. De Voorzitter. Zij zal dan als volgt moeten luiden: De

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 14