DONDERDAG 7 FEBRUARI 1907. 33 schept geen bedenkelijke antecedenten, want ieder geval wordt op zichzelf beoordeeld. Alleen wordt voor de gevallen, waarin het verzoek toegestaan wordt, het bedrag van f 50 als norm aangegeven. Het komt mij voor, dat dit voorstel een redelijk billijkheidsgevoel bevredigt en dat het geenerlei bevoorrech ting schept van eenigerlei kerkgenootschap, om de redenen, zooeven in het midden gebracht. Hiermede meen ik te kunnen volstaan en ik zal dus het lot afwachten van het voorstel van Burg. en VVeth. en de verschillende amendementen daarop voorgesteld. De heer Fockema Andreae. M. d. V. Nog een enkel woord, alleen om te rectificeeren wat U mij hebt laten zeggen waarschijnlijk doordat ik mij onduidelijk heb uitgedrukt. U zegt, dat ik niets wil geven. Neen, mijnheer de Voorzitter, wij spreken niet over houkinderen, wij laten zelfs in het midden en ik moet erkennen, ik spreek er liever niet over de kwestie, of het Weeshuis tegenover de gemeente verplicht is de houkinderen en wel alle houkinderen op te nemen Wij spreken niet over houkinderen, maar over het geval, dat er een kind wordt opgenomen, zonder dat het Weeshuis daartoe verplicht is. Nu kunnen wij het Weeshuis niet verplichten om voor 50.per kind alle kinderen op te nemen, die Burg. en Weth. het willen zenden. Zoo dik wijls Burg. en Weth. verlangen, dat er een kind wordt opge nomen in het Weeshuis of waar ookhebben Regenten ook een woord mede te spreken. Stel, het voorstel wordt aan genomen. Wanneer Regenten dan zeggen bij de eerste aan vrage, die komt: voor ƒ50.— doen wij het niet, dan kunnen Burg. en Weth. zeggen: wij zullen zien het bij een ander geplaatst te krijgen, of zij kunnen een hooger bod doen aan het Houkinderenhuis, zooals ik het nu maar noemen zal. Dat is toch te voorzien. ik wil niet niets geven, maar ik wil niet naast het artikel van de Armenwet, dat de gemeente haar taak aanwijst op het gebied van armenzorg, nog eens zeggen: wanneer er kinderen zijn U spreekt nu van verlaten kinderen of die daarop gelijken, maar dat staat niet in het voorstel, er staat wanneer er kinderen zijn, tot opneming waarvan het Weeshuis niet verplicht is hebben Burg. en Weth. het recht om daarvoor te betalen 50. Daardoor zouden wij Burg. en Weth. de bevoegdheid geven zoo in het algemeen om voor de opneming van alle kinderen, die zij noodig vindendat opgenomen worden hier en daar van welke gezindheid ookte betalen f 50.in het jaar. Dat wil ik niet doen. Ik zou daar misschien wel voor te vinden zijn, wanneer ik zou meenenanders staan die kin deren op straat, maar dat is niet het geval, want de Armen wet zorgt ervoor, dat dat niet geschiedt. Ten slotte komt toch de Gemeente ervoor op. Dat is de eerste recti ficatie. De tweede rectificatie is deze. Ik heb volstrekt niet ge zegd: tengevolge van de Kinderwet zullen er meer gevallen voorkomen, dat kinderen verlaten worden, maar ik heb ge zegd: ten gevolge van of bij uitvoering van de Kinderwetten zullen er meer en meer gevallen aan het licht komen, waarin de weldadigheid moet helpen. Tot nog toe bleef dat vaak verborgen, maar tegenwoordig heeft men een zoo gemakke- lijken weg om een onderzoek uit te lokken, dat men dien weg nog al eens bewandelt. Nu zal blijken, dat veel meer kinderen misschien dan men wist verwaarloosd worden, om dat inderdaad de ouders te arm zijn om ze te geven, wat ze noodig hebben. Dat zal aan het licht komen. Er zal in meer gevallen blijken, dat de armenzorg moet optreden, in de eerste plaats de kerkelijke en de particuliere armenzorg en subsidiair, als het niet anders kan, andere armenzorg. Maar wanneer dat nu blijkt, dan zal ook dunkt mij de nood zakelijkheid in het oog springen, dat ook het Rijk zijn beurs opent. Anders kan er voor die kinderen niet voldoende ge zorgd worden, dat is mijn overtuiging. Ik kan mij daarin vergissen. Nu reeds te zeggen, en dat zeggen wij inderdaad in principe door de aanneming van art. 2, wanneer er kin deren zijn, die anders inderdaad geen verzorging hebben dan geven wij daarvoor f 50.—, indien zij niet anders geholpen worden, dat vind ik juist in de tegenwoordige tijdsomstan digheden een, laat ik zeggen, bedenkelijke kennisgeving. Ik acht het veel beter, dat de zaak blijft, zooals ze nu is, dat Burg. en Weth. in alle gevallen, waarin de Armenwet hen verplicht om in te grijpen, maar ook alleen in die ge vallen, zien de kinderen te plaatsen waar zij kunnen. U heeft zooeven medegedeeld, dat zich een geval heeft voorgedaan met een Katholiek kind. Dat is toen zoolang het noodig was geplaatst voor f 2.in de week. Wanneer men het goedkooper goed had kunnen plaatsen, zou men dat zeker gedaan hebben, maar dat kon niet. Is zulk een onderstand een enkele maal onvermijdelijk, dan is het niet anders en moet volgens de wet de Gemeente betalen. Daarvoor staat een post op de begrooting en is die niet voldoende, dan moet zij worden aangevuld. Maar regelen te stellen, die in de practijk natuurlijk zullen worden uitgebreid, buiten de Armenwet omdaar ben ik tegen. De Voorzitter. Ik wil dadelijk even antwoorden op wat de heer Fockema Andreae nu heeft opgemerkt, dat ik hem namelijk verkeerd heb verstaan in de vorige vergadering. Hier volgt te meer uit, hoe jammer het is, dat wij het ge drukte niet voor ons hebben van het toen gesprokene, maar ik meen toch verstaan te hebben, dat hij zich beriep op de uitvoering van de Kinderwetten, teneinde er tegen op te komen, dat door den Raad zou worden aangenomen, dat dit bedrag zou worden gegeven voor verlaten kinderen. Nu zegt de heer Fockema Andrese, dat dit het geval niet is, maar dat de Kinderwetten zullen medebrengen meer armenzorg en meer aan den dag komen van gevallen, waarin de armenzorg tus- schenbeide moet treden, maar dat is een zaak, die naar mijn meening buiten deze discussie staat. Het verband van ons voorstel met het verzoek wordt door den geachten spreker uit het oog verloren. Wanneer Regenten van het Weeshuis zich grondende op hun verplichting, niet zich gewend hadden tot Burg. en Weth om in deze omstandigheden financieele hulp te krijgen, zou deze zaak hier niet aan de orde zijn gekomen. Men moet deze zaak altijd beschouwen in het licht van het verzoek van Regenten van het H. G. Weeshuis en met het oog op de kinderen, die daarin gratis opgenomen worden. Nu zegt de heer Fockema Andreae, dat het gevaarlijk is om tegenover het Rijk te zeggen: wij hebben f50per kind over voor verlaten kinderen. De heer Fockema Andre.e. Arme kinderen. De Voorzitter. Wanneer wij dat nu zeggen, zeggen wij dat niet ten aanzien van die verlaten kinderen, die in het H. G. Weeshuis opgenomen moeten worden en bovendien verklaren wij, dat indien bij andere kerkgenootschappen zich eenzelfde geval voordoet van zoodanig verlaten kind, wij evenzeer en misschien ruimer zullen steunen. Men moet echter de zaak van de armenzorg niet in zijn ganschen omvang hieraan vastkoppelen Dat zou de kwestie vertroebelen. De heer Fockema Andre® heeft zich eraan gestooten, dat ik gezegd heb, dat hij niets wilde geven, maar anders dan ik deed, kan men zijn woorden toch niet uitleggen. Wanneer het voorstel luidt f 50te geven per kind, dat onverplicht opgenomen wordt en de heer Fockema Andre® zegt: ik stem daartegen, dan zou hij, wanneer hij wel iets wilde geven en naar zijn meening f 50— een bedrag is, waarvoor Regenten het niet zouden willen doen, mee moeten gaan met den heer Vergouwen en zeggen: f 75wensch ik gegeven te zien. Maar dat is zijn conclusie niet. Hij zal stemmen tegen het tweede gedeelte van het voorstel, maar gaat toch niet met den heer Vergouwen mede. Op dien grond meen ik gerechtigd te zijn te zeggen: de heer Fockema Andreae meent, dat hier niets gedaan moet worden. Wanneer de raad van den heer Fockema Andre® gevolgd werd, zou men bovendien in veel moeilijker positie komen. Wanneer men zich niet een bepaald bedrag afgebakend zag en het een kwestie liet zijn van vraag en aanbod, zou de gemeentekas er slecht bij varen en telkens vee! meer betaald moeten worden dan het bedrag hier door Burg. en Weth. voorgesteld. De heer Aalberse. M. d. V. Ik wil gaarne met een enkel woord nader het standpunt motiveerendat ik in de vorige vergadering heb ingenomenook naar aanleiding van hetgeen door den heer van der Lip is gezegd. Wanneer ik zijn rede goed gevolgd heb, grondt hij vooral op twee ar gumenten zijn redeneering, dat het billijk is, dat aan het verzoek van Regenten om een gemeentesubsidie wordt vol daan. Het eerste argument isdat indertijdin zestienhonderd en zooveel door het Gemeentebestuur het Weeshuis zou gedwongen zijn zich te vereenigen met het Houhuis, dat niets bezat. En het andere, dat de kinderen worden opgenomen op verzoek van Burg. en Weth. Wat nu het eerste betreft, ik huiver om daarop te ant woorden, omdat ik vrees niet voldoende met de geschiedenis op de hoogte te zijn. Maar U, mijnheer de Voorzitter, is daarvan natuurlijk volkomen op de hoogte, en daarom wil ik U vragen is dat argument juist? Ik heb uit de stukken volstrekt niet den indruk gekregen dat inderdaad dat Houhuis niets be zittend was. Ik meen me zelfs te herinneren, ergens gelezen te hebben, dat het een bezit had van U/a ton Het kan zijn, dat ik mij vergis, maar ik zou gaarne willen vragen, of dit niet het geval was. Ik meen, dat door U op het argument van den heer van der Lip bovendien is geantwoord, dat het Weeshuis niet gedwongen is indertijd tegen zijn wil om zich met het Houhuis te vereenigen. Ik heb ook niet den indruk gekregen, dat dat het geval was, eer het tegendeel. Ik zou echter heel gaarne zien, mijnheer de Voorzitter, dat U dat nog eenigszins te onzer instructie wilde beantwoorden. Het tweede argument van den heer van der Lip, en daar wil ik zelf wel op ingaan, was, dat ik oppervlakkig

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 7