GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. ISGEKOHEir STIKKEN. Ch. van Spall. Ch. van Spall. 19 N°. 28. Leiden, 1 Februari 1907. Gelijk u uit nevensgaand adres van de Leidsche Duin water Maatschappij blijkt, zal zij overgaan tot den bouw van een watertoren binnen deze gemeente. Het voor dien toren ontworpen plan wordt hierbij aan Uwe Vergadering ter goed keuring aangeboden Waar het bebouwde gedeelte van de gemeente zich steeds uitbreidt en door dien toren een voldoende druk in de leiding in alle deelen der gemeenten en op tijdstippen van groot waterverbruik beter verzekerd zal zijn, is het duidelijk dat het denkbeeld van de maatschappij om een watertoren te bouwen door Uwe Vergadering slechts met instemming kan worden begroet. Ook de keuze der plaats, juist aan het tegen overgestelde einde van de gemeente, dan waar het water Leiden binnenkomt, is oordeelkundig gekozen, terwijl eindelijk ook het bouwplan zelf noch bij de commissie van fabricage noch bij den commissaris der gemeente, blijkens hunne in de Lees kamer ter inzage overgelegde adviezen, bezwaar ontmoet. Zonder bezwaar kan dan ook o. i. tot goedkeuring van het plan worden overgegaan. Tevens echter kan thans op zeer gelukkige wijze een ge schil worden vermeden, dat zich bij de uitvoering van een vroeger werk van de maatschappij over het tijdens den bouw van gemeentewege uit te oefenen toezicht heeft voorgedaan. De Directeur van Gemeentewerken gaf in overweging aan de goedkeuring van het plan ook thans weer de voorwaarde te verbinden, dat «de uitvoering van het werk geschiede in overleg met den Directeur van Gemeentewerken en naar ge noegen van Burgemeester en Wethouders". Daartegen maakte de maatschappij destijds bezwaar, aangezien de gemeente niet bevoegd zou zijn zich met de wijze van uitvoering van een werk in te laten. De commissie van fabricage merkt nu evenwel op, dat waar thans het commissariaat van de gemeente aan een technisch persoon is opgedragen, deze ook de aange wezen persoon is om met het van gemeentewege uit te oefenen toezicht te worden belast. De commissaris der gemeente gaat in zijn advies nog een stap verder en acht het opleggen van een voorwaarde als hier bedoeld niet eens noodig, aangezien een rationeele opvatting van de instructie van den commissaris der gemeente, in verband met de hem in art. 16 alin. 2 der concessievoorwaarden toegekende bevoegdheden de opvatting wettigt dat het toezicht op de uitvoering, naar het goedge keurde plan, bij hem berust. Alleen zal hij voor de uitoefening van dat toezicht volgaarne gebruik maken van de voorlichting en de diensten van den Directeur der Gemeentewerken. En om nu ook dit mogelijk te maken, stelt hij voor aan de goed keuring van het plan als voorwaarde te verbinden, dat de commissaris der gemeente, aan wien volgens zijn instructie en de concessievoorwaarden, het toezicht over den bouw naar het goedgekeurde plan toekomt, «bevoegd zij om zich in de uit oefening van dat toezicht, met goedvinden van Burgemeester en Wethouders, te doen vertegenwoordigen door den Direc teur der Gemeentewerken en (of) de ambtenaren van het bureau van Gemeentewerken, met dien verstande, dat op- of aanmerkingen slechts door tusschenkomst van den commissaris tot de Directie der Leidsche Duinwatermaatschappij zullen worden gericht." Wij kunnen ons met de opvatting en het voorstel van den commissaris der gemeente, welke laatste zich trouwens geheel bij het door de commissie van fabricage gegeven advies aansluit, volkomen vereenigen. Mitsdien geven wij U in overweging het door de Leidsche Duinwatermaatschappij ingediende plan voor den bouw van een watertoren op een terrein aan den Hoogen Rijndijk, voorbij de voormalige buitenplaats «Rijnstroom", goed te keuren, onder het opleggen van de voorwaarde, welke hierboven in extenso is aangegeven. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, den 15 December 1906. Onder verwijzing naar ons schrijven no. 3150 dd. 6 Sep tember j.l. hebben wij de eer u mede te deelen dat wij er in geslaagd zijn een geschikt terrein voor den bouw van een watertoren in de gemeente aan te koopen. Het is gelegen tusschen den Hoogen Rijndijk en het Utrechtsche Jaagpad voorbij de plaats genaamd «Rijnstroom" en wel het perceel sectie M no 2627, ter grootte van 1722 mr2. Het is ons voornemen thans ten spoedigste over te gaan tot den bouw van den toren. Uit de teekening, gevoegd bij het hierbij ingesloten verzoekschrift aan den Raad Uwer ge meente zal Uw College blijken dat het reservoir een inhoud heeft van ^00 mr3 en dat de monding van de afvoerpijp is gelegen op 20 mr N. A. P. Up het terrein zal nog gebouwd worden een woning voor den bewaker. Het zal ons aangenaam zijn spoedig van Uw College te mogen vernemen dat de Raad zich met het ontwerp ver- eenigt. De Leidsche Duinwater Maatschappij Van Kretschmar. Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. De Directie der Leidsche Duinwater Maatschappij heeft ingevolge Artikel 5 van het compromis van 2 Augustus 1894 de eer hierbij aan de goedkeuring van Uwen Raad te onder werpen een plan voor een te bouwen watertoren op het terrein aan den Hoogen Rijndijk, kadastraal bekend gemeente Leiden Sectie M no 2627. 't Welk doende enz. De Leidsche Duinwater Maatschappij, Van Kretschmar. Leiden, den 15den December 1906. N°. 29. Leiden, 2 Februari 1907. Tegen de inwilliging van het hierbij overgelegd verzoek van de Leidsche Duinwater-Maatschappij om goedkeuring van een plan voor het maken van een reinwaterkelder nabij den watertoren te Katwijk bestond aanvankelijk, zonder nadere gegevens, èn bij den Directeur van Gemeentewerken èn bij de Commissie van Fabricage ernstig bezwaar. De overgelegde teekening van den geprojecteerden kelder was hoogst onvolle dig en omtrent de constructie ontbrak elke nadere toelichting. De commissie wenschte daarom uitstel der beslissing totdat nadere gegevens zouden zijn verstrekt. De commissaris der gemeente gaf daarop eenig nader licht. Het werk zou worden uitgevoerd in gewapend beton en plannen daarvoor waren aan enkele specialiteiten aangevraagd. Een exemplaar van die aanvrage met daarbij gevoegde alge- meene teekening en algemeene voorwaarden werd door hem overgelegd en bevindt zich bij de stukken in de Leeskamer. De Directie had echter gemeend met de aanvrage van de goed keuring aan Uwen Raad niet te mogen wachten tot zij over een vast plan beschikte, ten einde vertraging te voorkomen. De commissaris der gemeente meent nu, dat aan het hier gerezen bezwaar kan worden tegemoet gekomen indien aan de goedkeuring van den bouw de voorwaarde wordt verbonden, „dat niet met de uitvoering van het werk mag worden be gonnen, alvorens de nader over te leggen meer uitvoerige teekeningen de goedkeuring van ons college zullen hebben verworven." Het komt ons voor dat op deze wijze inderdaad de moeilijk heid wordt opgelost, terwijl wij voorts met den commissaris der gemeente van meening zijn, dat het toezicht op de uit voering van het werk behoort te worden geregeld op dezelfde wijze als door ons voor den bouw van den watertoren werd voorgesteld. Mitsdien geven wij U in overweging de door de Leidsche Duinwater-Maatschappij gevraagde goedkeuring van het plan voor het maken van een reinwaterkelder op het terrein te Katwijk, onder de beide hiergenoemde voorwaarden te ver- leenen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, den 15 December 1906. Wij hebben de eer Uw College hierbij te doen toekomen een verzoekschrift aan den Raad om, ingevolge art. 5 van het compromis van 2 Augustus 1894 zijne goedkeuring' te willen verleenen aan het maken van een nieuwen kelder voor ge filtreerd water nabij den watertoren te Katwijk, waarvan de plaats en de afmetingen zijn aangegeven op de bij het rekest behoorende teekening. Tot toelichting van ons verzoek deelen wij mede dat door het toenemend verbruik op sommige uren de afpomping in de bestaande pompput zoo aanzienlijk is dat daardoor de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1907 | | pagina 1