8
DONDERDAG 10 JANUARI 1907.
verdient en dat de voorstellen van de heeren van der Eist
en Vergouwen, die vooral eene wijziging bedoelen in de tijd
stippen der periodieke verhoogingen, werkelijk niet van dien
aard zijn, dat zij verdienen te worden aangenomen. Bovendien
zou ik willen vragen: moeten adressanten nu op alle punten
gelijk krijgen? Burg. en Weth. zijn hun zooveel mogelijk
tegemoet gekomen. Zij hebben een voorstel gedaan tot ver
hooging van bezoldiging, dat der gemeentekas zeker een
belangrijk offer zal kosten. En zal men nu op grond van
overwegingen, die wij geheel meenen te hebben ontzenuwd,
medegaan met amendementen, die wijziging brengen in het
stelsel, dat werkelijk niet zonder eenige moeite in elkander
is gezet en goed sluit? Temeer waar ik er reeds op gewezen
heb, dat het bezwaar, dat enkele agenten reeds 9 jaar in dienst
zijn, nu zal worden weggenomen, doordat bij eene volgende
gelegenheid het examen op eene andere wijze zal worden
geregeld, waardoor zij, die een nummer hebben verkregen bij
het examen niet meer zullen behoeven te concurreeren met
de nieuwe adspiranten, maar het nummer zullen kunnen be
houden, dat zij bij het vorige examen hebben behaald.
Het komt mij inderdaad voor, dat de amendementen niet
moeten worden aangenomen. Als de Raad zich met de voor
stellen van Burg. en Weth. vereenigt, dan hebben wij aan
de agenten eene goede bezoldiging gegeven.
Wat nu het amendement van den heer Fokker betreft,
Burg. en Weth. hebben gezegd, dat zij, met het oog op de
financieele bezwaren moeten adviseeren, daarop niet in te
gaan. Het bedrag voor «onvoorzien" is klein, maar toch niet
te klein begroot. Dat onder deze omstandigheden, waar de
Raad inmiddels zoovele subsidiën trouwens op ons voorstel
heeft toegekend, die post bijna is uitgeput, daarvan kan men
toch aan Burg. en Weth. geen verwijt maken, te minder,
waar veel grooter gemeenten, als b.v. Utrecht, dezen post
evenzoo geraamd hadden. Burg. en Weth. plaatsen zich op
het standpunt, dat in deze, waar er financieele bezwaren zijn,
de Raad maar moet beslissen. Burg. en Weth. zullen daarvan
geen kabinetskwestie maken en zeggen eenvoudig: de Raad
moet het zelf weten. Het geld is krap toegemeten op het
oogenblik, maar als de Raad het zelf wil, zij het zoo; doch
wij hebben gewaarschuwd
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer van der Eist wordt, in stemming
gebracht, met 15 tegen 14 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heerenEerstens, Driessen, Timp, Bots,
Fockema Andreae, Le Poole, Zaalberg, de Vries, van der Lip,
Korevaar, de Goeje, Juta, Hasselbach, van Hameien Vergouwen.
Voor stemmen de heeren: Stigter, Paul, de Boer, Bosch,
Witmans, Zwiers, Sijtsma, van der Eist, P. J. Mulder, van
Gruting, Meuleman, Fokker, Reimeringer en Aalberse.
Het voorstel van den heer Vergouwen wordt, in stemming
gebracht, aangenomen met 17 tegen 12 stemmen.
Voor stemmen de heerenStigter, Bots, Paul, de Boer,
Bosch, Witmans, Zwiers, Zaalberg, Sijtsma, van der Eist, P. J.
Mulder, van Gruting, Meuleman, Fokker, Reimeringer, Aal
berse en Vergouwen.
Tegen stemmen de heeren: Eerstens, Driesseri, Timp, Foc
kema Andreae, Le Poole, de Vries, van der Lip, Eorevaar,
de Goeje, Juta, Hasselbach en van Hamel.
De Voorzitter. Burg. en Weth. zijn bereid om het amen
dement van den heer Fokker over te nemen.
Het gewijzigde voorstel van Burg. en Weth. wordt hierop
zonner hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. Als nu komt aan de orde het voorstel van
de heeren Fokker, Witmans, Bosch, Sytsma, Zwiers en van
der Eist luidende ale volgt:
«Ondergeteekenden hebben de eer voor te stellen art. 3 der
Verordening houdende regeling van de bezoldiging der politie
beambten in de Gemeente Leiden te wijzigen en te lezen
als volgt:
Art. 3.
De verhoogingen wegens dienstjaren worden toegekend door
den Burgemeester, den Commissaris van Politie gehoord, tenzij
de ambtenaar in geschiktheid en dienstijver te kort is ge
schoten.
Bij niet-toekenning der verhooging wordt hiervan den be
trokkene kennis gegeveneen afschrift van het besluit wordt
met het rapport van den Commissaris van Politie onmiddellijk
aan den Raad overgelegd."
De heer Fokker. M. d. V. Dit voorstel was oorspronkelijk
bedoeld in den vorm van een amendement op de salaris
regeling, die in de vorige Vergadering aanhangig was. Het zou
zeker niet in den vorm van een voorstel aanhangig zijn ge
maakt, wanneer het toen niet reeds als amendement was in
gediend. Ik wil, en hier spreek ik ook namens de medevoor
stellers, beginnen met al dadelijk een weinig water in onzen wijn
te doen, door nl. uit het voorstel te doen vervallen de woor
den: «met het rapport van den Commissaris van politie."
Dat rapport behoeft dus niet aan den Raad te worden over
gelegd. Het bezwaar dat daartegen is aangevoerd, kunnen wij
eenigszins begrijpen en wanneer bij niet toekenning van de
verhooging, de zaak in den Raad ter sprake komt, dan zal
het rapport van den Commissaris toch ook wel op de proppen
komen ook, al is dat niet uitdrukkelijk bij de verordening
voorgeschreven. Het is ook niet de bedoeling geweest om zulk
een rapport te doen voorlezen in de openbare vergadering van
den Raad; de bedoeling was meer, dat het rapport zou wor
den neergelegd in de Leeskamer ter kennisneming van de
leden, of dat het wellicht in eene geheime zitting zou kun
nen worden voorgelezen. Wij zijn intusschen bereid die
woorden te schrappen en dan geloof ik toch, dat er niet veel
bezwaar kan bestaan tegen ons voorstel. Werkelijk, mijnheer
de Voorzitter, er schuilt hier geen addertje onder het gras.
De strekking van het voorstel is alleen om den Raad ambts
halve te doen weten, wat er met het geld van de Gemeente
gebeurt; om den Raad te doen weten, wanneer eene verhoo
ging, die in den regel wordt toegekend, niet wordt gegeven,
wanneer dus een agent te kort schiet in geschiktheid of
dienstij ver. Nu de Verordening toch eenmaal wordt gewijzigd,
kan ook deze wijziging gemakkelijk worden aangebracht. Wij
weten allen dat klachten van beambten bij den Raad bij hunne
superieuren niet zoo in goede aarde vallen en ze er vaak niet
beter door worden, al hebben zij misschien in den grond gelijk,
en daarom is het veel beter wanneer de Raad ambtshalve
kennis kan nemen van hetgeen te dier zake is geschied. Nu
moet ik al dadelijk stelling nemen tegen de bewering in het
antwoord van Burg. en Weth dat hier zou worden ingegaan
tegen het voorstel van de Gemeentewetdat de Burgemeester
als hoofd van de politie alleen over de politie te zeggen heeft.
Die groote quaestie laat ik op het oogenblik rusten. En ik
geloof dat ik dat daarom ook kan doen, omdat de vergelij
king, die er wordt getrokken tusschen ontslag en schorsing
en het verleenen van traktement, naar mijne bescheiden mee
ning valsch is, want de schorsing en het ontslag worden be-
heerscht door art. '191 van de Gemeentewet, en de salarissen
worden bij een ander artikel geregeld. Dat laatste artikel be
paalt, dat de salarissen der Gemeenteambtenaren en bedien
den vastgesteld worden door den Raad. Nu kan de Raad of van
alle ambtenaren individueel telkens weer het salaris vaststellen
of, wij nemen dat althans hier aan, daarbij een zekeren vorm
aangeven, met toepassing waarvan voor elk bijzonder geval
door den Burgemeester het salaris wordt vastgesteld. Als de
Burgemeester dat dan doet, handelt hij niet als hoofd van
de politie daargelaten, of hij dat is in de beteekenis daar
aan zoo gaarne gehecht maar als hoofd van den Raad,
als uitvoerder van den wil van den Raad. Als hoofd van den
Raad is de Burgemeester verantwoording schuldig voor de
wijze, waarop hij dé Verordening toepast. Daarom is het vol
komen regelmatig, als de Burgemeester van zijne handelwijze
in deze aan den Raad verslag doet. Ik geloof dus, dat het
wettelijk bezwaar, dat tegen mijn voorstel wordt aangevoerd,
niet opgaat; mijn voorstel bedoelt niet, om aan den Burge
meester een gedeelte van zijn gezag over de politie te ont
nemen, maar om de controle van den Raad over de wijze
van besteding der gemeente-gelden nog wat meer tot werke
lijkheid te maken.
De heer Fockema Andrew. M. d. V. Ik zou U wel willen ver
zoeken, de beide alinea's van het voorstel van den heer Fokker
afzonderlijk in stemming te brengen. Ik zal n.l. tegen de tweede
alinea van dat voorstel moeten stemmen. Over de kwestie van
de verantwoordelijkheid van den Burgemeester zal ik hier niet
weer spreken, maar ik geloof niet, dat het wenschelijk is, critiek
uit te lokken, zooals het gevolg van de aanneming van de tweede
alinea zou zijn. Voor het eerste deel van de motie van den heer
Fokker zou ik echter wel willen stemmen. Ik geef toe, dat het
verschil niet groot is. Of men nu zegt, dat de verhooging wordt
toegekend bij gebleken geschiktheid en dienstijver, of dat de ver
hooging wordt toegekend, tenzij gebleken is van ongeschiktheid en
gemis aan dienstijver, komt bijna op hetzelfde neer. Maar er is toch
dit verschil, dat bij de laatste redactie in geval van twijfel
in het voordeel van den ik zou haast zeggen beschuldigde
zal worden beslist, in plaats van tegen hem. Indien bij den
Burgemeester of den Commissaris twijfel heerscht, of zij aan
een politiebeambte een verhooging zullen geven, dan zal vol
gens de redactie van den heer Fokker de man het wèl krijgen,
en volgens de redactie van Burg. en Weth. zal hij het dan
niet hebben. Ik geef nog eens toe, dat het verschil niet zoo
groot is, maar om dat kleine verschil geef ik toch de voorkeur
aan de redactie van den heer Fokker.
De heer Bosch. M. d. V. Toen ik het voorstel tot wijziging
van deze Verordening mede onderteekende, dacht ik mij niet