DONDERDAG 10 JANUARI 1907.
11
anders gezocht. Nauwkeurige proefnemingen aan de Gasfa
briek hebben echter aangetoond, dat het lichtgevend vermogen
van watergas nog iets grooter is, dan dat van steenkolengas.
Daaraan kan het dus ook niet liggen, wanneer het gas slecht
brandt. Het doet mij ook genoegen, dat de heeren hier kun
nen constateeren, dat het gaslicht in deze zaal goed brandt.
En wanneer in de verschillende huizen door een deskundigen
fitter alles behoorlijk wordt nagezien, dan ben ik overtuigd,
dat het slecht brandende gas wel weder goed zal gaan branden
De heer Fockema Andrew. Wat ik vermoedde, is uitge
komen. Vroeger onder het Voorzitterschap van den heer de
Laat de Kan ter, wanneer de interpellant niet al te jong was,
was het gewone antwoord van den Voorzitter: Mijnheer,
worden uwe oogen wellicht wat minder? En wanneer een
jonger lid van den Raad over het gas klaagde, dan was het
antwoord: dat ligt aan uwe leiding.
Ik schijn mij dus vergist te hebben in mijne meening, dat
eene nieuwe aera is aangebroken. Wanneer nu echter alle
menschen gaan volgen den raad, hun door den President van
de Commissie voor de Gasfabriek gegeven, om, wanneer zij
over slecht gas te klagen hebben, zich tot den Directeur der
Gasfabriek te wenden, dan zal die Directeur heel spoedig
met de handen in het haai' zitten en niet weten wat te doen.
De heer Juta zegt: de een heeft goed gas, de ander slecht.
Voor zoover mij is gebleken, heeft juist iedereen slecht gas
en ik zou wel denken, dat de waarschijnlijkheid er dus voor
pleit, dat het ligt, zoo dan niet in het geproduceerde gas, dan
aan eene verstopping van de hoofdbuizen. Ik geloof werkelijk,
dat wanneer men een onderzoek zou instellen, het zou blijken,
dat de klachten over het gas vrij algemeen zijn, zoodat het
toch niet kan liggen aan de leidingen in de huizen. Wellicht
ook dat het combineeren van die twee soorten gas een aan
slag in de leiding tengevolge heeft en in zooverre het gepro
duceerde gas toch de oorzaak is, dat bij iedereen de buizen
verstopt raken. In elk geval staat het buiten eenigen twijfel,
dat er iets moet gedaan worden om aan die algemeene klach
ten tegemoet te komen.
De Voorzitter. Het woord is nu aan den heer Zaalberg,
die het gevraagd heeft.
De heer Zaalberg. M. d. V. Overmorgen zal het honderd
jaar geleden zijn, dat hier in deze stad eene ontzettende ramp
plaats had door het springen van het kruitschip. Ongetwij
feld zullen de meeste onderwijzers in de scholen aan de kin
deren mededeelen, wat toen is geschied, en dan er ook bij
vertellen, waar het schip gelegen heeft en dat men voor eenige
jaren aldaar een gedenksteen in den walmuur heeft geplaatst.
Maar wanneer nu die kinderen uit school komen en gaan
kijken naar de plek, waar het onheil is gebeurd en zij zien
daar dan den steen, die ter herdenking aan het feit in den
walmuur is ingemetseld, dan zullen zij er van schrikken, zoo
smerig als die steen er uitziet. Ik meen hierop de aandacht
van Burg. en Weth. te moeten vestigen, wellicht ziet de steen
er zoo onoogelijk uit door aanslag van het grachtwater, maar
morgen kan die steen nog juist bij tijds worden schoonge
maakt.
De Voorzitter. Ik kan den heer Zaalberg antwoorden, dat
de zaak zal worden onderzocht.
Het woord is thans aan den heer Sijtsma, die het gevraagd
heeft.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wensch iets te zeggen over eene
afgedane zaak, n 1. over de sneeuw, waarvan aan het einde van
1906 en in het begin van 1907 de bewoners van Leiden heel wat
last hebben gehad. L)e natuur heeft toen dapper medegeholpen in
de uit den weg ruiming van dien last, want de zeldzaam sterke
dooi heeft de sneeuw spoedig doen verdwijnen. Burg. en Weth.
hadden echter den tijd van het jaar in aanmerking genomen, op
zulk een dooi niet kunnen en durven hopen. En nu heb ik
mij afgevraagd, en velen met mij, waarom van gemeente
wege niet eerder gezorgd is voor de opruiming. Het ongerief
toch is zeer groot, wanneer de wegen met zulk een dikken
laag sneeuw zijn bedekt; bakkers, slagers en melkslijters
moeten dan hunne karren met behulp van nog een of meer
personen, soms zelfs van een paard voortbewegen. Wat dat
kost aan geld, moeite en tijdverlies is enorm. Ook de burgerij
heeft er een enormen last van. Nu zal men zeggen, dat dit
sneeuwopruimen veel geld kost, maar een gedeelte van het
geld wordt toch weder teruggevonden uit den omslag, ge
heven van de burgerij, die zich heeft aangesloten bij de «ge
meentelijke sneeuwopruiming" die niet meer schijnt te
bestaan. Ik heb nu in het Noordeinde bij een geacht ingezetene
drie bordjes gezien, aangaande de aansluiting bij de gemeen
telijke sneeuwopruiming het een van 1907, het andere van
1906 en een van 1905, alles in de hoop, dat het helpen zou,
maar het hielp niets; de sneeuw werd niet weggeruimd. En
toch had het werk gemakkelijk kunnen geschiedennaar
eenigen arbeid en verdienste hunkerende werkeloozen waren
er genoeg, die gaarne wat wilden verdienen. Nu zijn gelukkig
de straten door den plotseling ingevallen sterken dooi spoedig
schoongemaakt. Maar wij zijn nog in den winter, zulk een
sneeuwval kan weder voorkomen, en daarom zou ik willen
vragen, waarom men van gemeentewege niet is overgegaan
tot eene behoorlijke sneeuwopruiming? Gedane zaken nemen
geen keerdoch dan vraag ik ookhoe denkt men te doen
wanneer er weder een pak sneeuw valt?
De heer Korevaar. M.d.V. In de eerste plaats dank ik den heer
Sytsma, dat hij mij de gelegenheid heeft gegeven deze zaak
in het openbaar te bespreken. Ik heb heel wat in de couranten
moeten lezen over die sneeuwopruiming, meerendeels in af-
brekenden zin. Ik heb daarop natuurlijk niet kunnen ant
woorden en daarom grijp ik thans gaarne deze gelegenheid
aan, om die quaestie van de sneeuwopruiming, en welke houding
daarbij door het Dagelij ksch Bestuur wordt aangenomen, uit
een te zetten. In de eerste plaats moet ik voorop stellen, dat
wanneer eenmaal de order is gegeven om de sneeuw op te
ruimen, die order niet meer herroepen kan worden, ook al
valt er een sterken dooi in.
Er is nl. een centraalpunt, waar de order tot sneeuwoprui
ming wordt gegeven, dat is de stadstimmerwerf. Vandaar ver
spreiden alsdan de werklieden zich over de geheele stad en men
zoude bij herroeping van de order een renbode door de ge
heele stad moeten zenden om de menschen terug te halen.
Om dezelfde reden kan men ook niet op elk willekeurig
oogenblik van den dag gaan besluiten de sneeuw op te ruimen.
Daarvoor moeten de menschen allen weder bij elkander komen
men zou dan alweder een renbode moeten zenden om de
menschen bij elkander te zoeken, want de Gemeentewerklieden
zijn op verschillende punten van de stad werkzaam. Daarom
wordt er des morgens en des middags eene conferentie gehouden
tusschen de hoofdambtenaren der Gemeentewerken met den
Wethouder van Fabricage Dan zijn de werklieden, zoowel de
vaste, als zij die werk komen vragen, aanwezig. Derhalve kan
tweemaal per dag het besluit worden genomen om tot op
ruiming over te gaan. Nu is het nemen van zulk een besluit
echter heel moeielijk, men zou dat zelf bemerken, wanneer
men eens voor de beslissing stond. Is de order eenmaal ge
geven tot sneeuwopruiming en gaat het een uur daarna hard
dooien, dan hoort men van iedereen: daar gaat ons goeie
geld, daar staan zij nu sneeuw op te ruimen, terwijl het dooit.
Evenzeer is dit het geval, wanneer het na de order tot ruiming
hard gaat vriezen. Het zou dan ook gekheid zijn bij vorst
te gaan ruimen, want dan vriest alles aan de straat vast. En
geeft men 's middags niet de order tot opruiming, dan is er
geen mogelijkheid daarop terug te komen, want eer al de
menschen bij elkander zijn, is de middag wederom voorbij en
is het donker. Voor dergelijke gevallen staan wij. Meteorologen
zouden ons misschien kunnen helpen. De Directeur der Ge
meentewerken en zijne ondergeschikten bezitten echter geen
meteorologische kennis, daarop zijn zij dan ook niet aangesteld.
Nu zegt de heer Sytsma, dat wij toch maar moeten gaan ruimen,
omdat het geld terugkomt in de handen der menschen, die
met de opruiming zijn belast. Maar wij kunnen toch niet
ruimen wanneer het bijv. vriest. Men kan den menschen toch
geen bijlen medegeven, om de sneeuw weg te hakken en
daarmede tevens de straatsteenen stuk te slaan.
En wat die bordjes betreft, men verkeert ten aanzien daar
van meestal in een dwaalbegrip. Volgens de politieverordening
is het verboden, om wanneer er sneeuw valt, daarvan iets op
te ruimen; niemand mag voor zijn huis de sneeuw opruimen,
totdat de order van den Burgemeester komt, dat dit verbod
wordt opgeheven en wordt vervangen door een ander gebod
om binnen zooveel uur de sneeuw weg te ruimen. Nu kan
ieder ingezetene zich bij de Gemeente abonneeren, om dat
gebod te doen uitvoeren door middel van de werklieden, door
de Gemeente daartoe gezonden. In dat geval beschikt de Ge
meente-Ontvanger over de abonnementsgelden zoovele malen
als dit gebod is uitgevaardigd. Wordt dit gebod niet uitge
vaardigd, dan wordt er niet geruimd en wordt door den ge
abonneerde ook niets betaald.
De beste stuurlui staan hier aan wal. Ik zou gaarne ont
heven zijn van de verantwoordelijkheid, om die orders voor
sneeuwopruiming te geven. Ik ben steeds in die dagen op
alle tijden van den dag in telefonische verbinding geweest
met den Directeur der Gemeentewerken of den Hoofdopzichter,
om te beraadslagen, wat wij moesten doen. En steeds was
het een zeer moeielijke beslissing.
Een andere gedragslijn kan in deze niet worden aange
nomen.
De heer Sijtsma. Zoodat de gedragslijn deze is, dat er nooit
meer sneeuw zal worden opgeruimd, maar alleen gewikt en
gewogen, omdat men omtrent het weer in den winter nooit
zekerheid krijgt. Ik deel absoluut niet de pessimistische be
schouwingen van onzen geachten Wethouder, dien wij anders
kennen als een man van initiatief en durf in dezen. Hij zou