11
No. 19. Leiden, 21 Januari 1907.
De behandeling van het hierbij aan Uwe Vergadering over
gelegd verzoek van Regenten van het Heilige Geest of Armen
wees- en Kinderhuis ondervond om verschillende redenen
vertraging.
In de eerste plaats gewerd ons, kort nadat het adres in Uwe
vergadering van 13 Juli 1905 was ingekomenlangs officieuzen
weg het verzoek van Regenten om met de behandeling geen
spoed te maken, aangezien het niet onmogelijk geacht werd
dat het gesticht tengevolge van de ophanden zijnde invoering
der Kinderwetten van Rijkswege geldelijkeri steun zou ontvan
gen en dientengevolge zijn beroep om hulp op de gemeente
zou kunnen intrekken. Ongeveer G maanden later evenwel
werd ons andermaal officieus medegedeeld, dat de invoering der
Kinderwetten op de financiën van het weeshuis geen invloed
ten goede zou uitoefenen zoodat door Regenten op een spoedige
behandeling van het door hen ingediend verzoek zou worden
prijs gesteld.
Inmiddels was door ons het advies ingewonnen van den
gemeente-archivaris omtrent de verplichting van het weeshuis
tot opneming van de zoogenaamde houkinderen.
Jn hoofdzaak echter moet de bovengenoemde vertraging
worden toegeschreven aan een streven onzerzijds om met Regen
ten van het Weeshuis tot overeenstemming te komen omtrent
den vorm, waarin de verlangde financieele steun zou kunnen
worden verleend. Immers hoewel van oordeel dat wel termen
bestonden om eenigszins aan den financieelen nood van de
inrichting tegemoet te komen, meenden wij toch dat die
steun niet zou mogen worden verleend op den basis, door
Regenten in hun verzoek aangegeven. Tenzij dus Regenten
mochten kunnen besluiten het ingediend verzoek door een
van andere strekking te vervangen, zou door ons afwijzend
op dat verzoek moeten worden gepraeadviseerd.
Ten einde U het verschil in standpunt tusschen Regenten
en ons college duidelijk te maken, ga hier een kort historisch
overzicht af. Het daarin vermelde is ontleend aan een rapport
van den voormaligen gemeente-archivaris, Mr. Ch. M. Dozy
van 4 Maart 1895 en aan het boven-vermeld rapport van
den tegenwoordigen gemeente-archivaris.
Beide stukken zijn in de Leeskamer ter inzage neergelegd
ln al te veel details zal daarbij door ons niet worden ge
treden; te minder, waar dit voor een recht verstand der zaak,
die ons ten slotte zal hebben bezig te houden, niet noodig is.
De zorg voor de weezen was in de middeleeuwen toever
trouwd aan de Heilige Geestmeesters en later aan de Regen
ten der Weeshuizen de zorg voor de verlaten kinderen was
aan de Aalmoezeniers of Regenten van het Huiszittenhuis
opgedragen. In 1703 werd voor de verlaten kinderen een af
zonderlijk gebouw, het Armen Kinder- of Houhuis gesticht,
dat in 1724 onder eigen regenten, onafhankelijk van die van
het Huiszittenhuis, werd geplaatst. In 1774 werd met goed
vinden van regenten der beide instellingen het Arme Kin
derhuis bij het Heilige Geest of Weeshuis ingelijfd. Daardoor
trad het weeshuis in alle rechten en verplichtingen van het
Armen-kinderhuis, zoodat alle overeenkomsten of besluiten
over de verplichte opname van kinderen ten laste van het
Armen-kinderhuis sedert gelden ten laste van het Weeshuis.
Vóór dien bestond tusschen Regenten der beide gestichten
veelal verschil wie tot de opname van bepaalde kinderen
verplicht was. Men onderscheidde, als ten laste der liefda
digheid komende, weezen, vondelingen en houkinderen:
weezendie geen ouders meer hebbenvondelingendie ge
acht worden geen ouders gehad te hebben, en houkinderen,
die wel ouders hebben, doch hierdoor verlaten zijn. Hou
kinderen waren dus zij wier ouders beiden of een van beiden
nog in leven waren of omtrent wier in-leven-zijn althans on
zekerheid bestond en die door die ouders verlaten waren.
De weezen en vondelingen kwamen ten laste van het wees
huis; de houkinderen ten laste van het Armen Kinderhuis.
Bleek dat van een als »houkind" opgenomen kind de ouders
overleden waren, dan ging dit over naar het Weeshuis.
Het is duidelijk dat hier een ruim veld was voor geschillen.
Inzonderheid de vraag of een kind al dan niet als houkind
moest worden aangemerkt, viel veelal moeielijk op te lossen.
Zoo heeft men zelfs voor die gevallenwaarin men niet tot
een beslissing wist te komen, den knoop doorgehakt, door in
die twijfelachtige gevallen het onderhoud der betrokken kin
deren ten laste der beide godshuizen te brengenieder voor
de helft. Die kinderen werden daarom halve-houkinderen ge
noemd.
Intusschen, er moge veelal verschil van meening hebben
bestaan over de vraag, welk van de beide godshuizen tot het
onderhoud verplicht was, over de vraag of een van beide
met dat onderhoud kon worden belast, is nimmer ernstig
verschil geweest. En toen dan ook door de samensmelting
van beide gestichten alle rechten en verplichtingen van het
Houhuis op het Weeshuis waren overgegaan, verloren deze
geschillen alle beteekenis en stond het vast dat het wees
huis tot de opneming zoowel van weezen en vondelingen als
van heele en halve houkinderen verplicht was.
Dit wat betreft den omvang der verplichtingen van het
weeshuis.
Thans nog een kort woord over den financieelen steun dien
het weeshuis in den loop der tijden van de gemeente genoten
heeft.
Bij de samensmelting van de beide gestichten in 1774 werd
door de gemeente in de kosten van verbouwing van het weeshuis
een bijdrage verleend van ƒ30.000In 1778 werden Regenten
gemachtigd tot het sluiten van een 2*/2°/0 obligatie-leening,
groot f 40.000.— en werd door het stadsbestuur ten behoeve
van rente en aflossing dezer leening eene jaarlijksche subsidie
verleend van f 2000.In 1788 ontving het weeshuis een
voorschot van f 3000.— In 1789 wederom een bijdrage van
f 20.000 benevens de toezegging van eene jaarlijksche sub
sidie van f 4500.Uit de rekening van het gesticht over 1811
blijkt dat de stad inmiddels aan het weeshuis een bedrag
van 10700.— renteloos had voorgeschoten. Ook werden toen
nog afzonderlijk geboekt subsidies, eertijds door het Wees
huis en het Arme Kinderbuis ieder voor zich genoten, resp.
ter grootte van f 8838.en f 1525
Eindelijk ontving het Weeshuis in 1822 nog een subsidie
van f 23000.
Uit dit alles blijkt dus, dat, afgescheiden van renteloos
voorgeschoten kapitalen en jaarlijks terugkeerende subsidies,
het weeshuis in den loop der tijden minstens een kapitaal
van f 73000.— van de gemeente heeft ontvangen.
Komen wij thans tot het door Regenten ingediend verzoek
terug.
Regenten wijzen op den financieelen nood waarin het
gesticht verkeert, zetten uiteen, dat hulp van buiten dringend
noodig is en eindigen met het verzoek dat aan het gesticht
een subsidie zal worden verleend, berekend tegen f 30.
per kind, dat ingevolge verzoek van Burgemeester en Wethouders
in het gesticht wordt opgenomen.
Beziet men nu dit verzoek in het licht der door Regenten
gegeven toelichting, dan blijkt dat het de bedoeling is, dat
aan het gesticht een subsidie gegeven wordt voor ieder in
het Weeshuis verpleegd »houkind." Immers waar adressanten
er op wijzen dat de gemeente het aangewezen lichaam is om
het gesticht uit zijn financieelen nood te verlossen, daar
lezen wij
»Wat toch is het geval? In ons gesticht worden op het
oogenblik verpleegd '183 kinderen. Hieronder zijn 87 zoo
genaamde houkinderendat zijn door hun ouders verlaten
kinderen, die door ons op verzoek van Burgemeester en Wet
houders zijn opgenomen en voor de verzorging van welke ver
pleegden ons door het gemeentebestuur hoegenaamd niets ver
goed wordt. Het is dan ook geen wonder, dat in vroeger
jaren ons gesticht van de gemeente een belangrijke jaarlijksche
subsidie heeft genoten. Hoewel niet met besliste zekerheid te
zeggenmeenen wij toch voldoenden grond te hebben om aan
te nemen, dat die subsidie '1000Ü.per jaar heeft be
dragen, waarbij wij het van belang achten er op te wijzen
dat toen ter tijde het aantal houkinderen ongeveer de helft
bedroeg van het tegenwoordige."
En ziet men nudat ten slotte een subsidie van f 30.
gevraagd wordt per kinddat ingevolge verzoek van Burge
meester en Wethouders wordt opgenomen, dan is duidelijk
dat een subsidie verlangd wordt, die op het oogenblik, dat het
verzoek ingediend werdzou hebben bedragen 87 X f 30.
d i. f 2610.-.
Maar tevens mag, naar wij meenen, uit het bovenaange
haalde met grond worden afgeleid, dat Regenten hunne ver
plichting om ook houkinderen in het weeshuis op te nemen,
ontkennen, althans die verplichting ernstig aan twijfel onder
hevig achten. Immers, waartoe anders hun beroep op het feit,
dat die kinderen op verzoek van Burgemeester en Wethouders
worden opgenomen, en dat hun voor de verzorging van die ver
pleegden door het gemeentebestuur hoegenaamd niets wordt ver
goed? En waarom is het anders van belang er op te wijzen dat
in vroeger jaren, toen het gesticht van de gemeente een
subsidie kreeg van fl^.000 per jaar, het aantal/mukinderen
slechts ongeveer de helft bedroeg van het tegenwoordige
Immers indien Regenten hun verplichting om ook houkin
deren op te nemen, niet ontkenden, of althans in twijfel
trokken, dan was er ook geen enkele reden waarom juist
voor de verpleging dier kinderen een vergoeding moest worden
gevraagd? Waarom dan ook niet die vergoeding gevraagd voor de
in het gesticht verpleegde weezen? Immers ook deze is het ge
sticht verplicht op te nemen en ook voor dezen wordt van
gemeentewege niets vergoed.
En immers juist het feit, dat, Regenten niet uit eigen be
weging tot de opname der houkinderen overgaan maar die
opname door ons college doen verzoeken is een bewijs, dat zij
hunne verplichting om die kinderen te verplegen, niet maar
zoo voetstoots toegeven. De weezen toch worden steeds zonder
tusschenkomst van ons college opgenomen, de door hun ouders