GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
5
IHdEKOME^r STUKKEN.
N°. 6. Leiden, 8 Januari 1907.
Tegen de begrootingsstatenbehoorende bij de voordrachten
van Burgemeester en Wethouders, opgenomen onder nos. I en
3 der Ingekomen Stukken van dit jaar, bestaan bij de Com
missie van Financiën geen bedenkingen.
Zij adviseert u daarom tot goedkeuring van die staten te
besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
No. 7. Leiden, 14 Januari 1907.
Door Gedeputeerde Staten is de in Uwe Vergadering van
6 December j.l. vastgestelde verordening, houdende wijziging
der verordening op wegenlanenstraten enz.en wateringen
en slooten teruggezonden, op grond dat, alhoewel zij tegen
de strekking der wijzigingsverordening als zoodanig geen be
zwaar hadden, zij toch meenden, »dat het zeer wenschelijk
zoude zijn, indien naast de verplichting tot onderhoud der
bedoelde wegen, lanen enz. voor de eigenaars demogelijkheid
werd geschapen om deze wegen voor niet aan de gemeente
af te staan, onder betaling van eene billijke vergoeding voor
het onderhoud.'' »Eene dergelijke bepaling", zoo schreven
Gedeputeerde Staten verder, »is o. a. ingevoegd bij raadsbe
sluit van 21 Juli 1905 in een gelijksoortig artikel der bouw
verordening van de gemeente Gouda (art. 21)."
Aangezien de wenschelijkheid der voorgestelde regeling al
lermeest uit technisch oogpunt te beschouwen viel, stelden
wij ons in verbinding met de Commissie van Fabricage, met
verzoek om voorlichting.
Uit de welwillend verstrekte inlichtingen bleek ons, dat van
die zijde tegen het opnemen eener bepaling, waardoor aan
eigenaren van wegen en lanen het recht gegeven zoude wor
den die wegen om niet aan de gemeente af te staanonder
betaling van eene billijke vergoeding voor het onderhoud,
ernstig bezwaar bestaat.
Eene dergelijke bepaling toch zoude geheel indruischen
tegen den hier steeds gevolgden regelom eerst wanneer de
wegen behoorlijk zijn bestraat en gedoleerd, doch dan ook
zonder vergoeding voor onderhoud, deze in eigendom en
onderhoud bij de gemeente over te nemen. Het verlaten
van dezen goeden weg zoude dus voor de Gemeente vele
bezwaren medebrengen.
Maar, bij nadere beschouwing bleek bovendien, dat Gede
puteerde Staten zich tot steun van hun voorstel tenonrechie
beroepen op artikel 21 der bouwverordening te Gouda. In
dat artikel toch wordt niet aan de eigenaren het recht gegeven de
wegen, ook al zijn zij niet in behoorlijken staat, aan de Ge
meente over te dragenslechts dan kan zulks geschieden
indien de eigenaren tevens de voorwaardendoor den Raad
voor de overname te stellen, aanvaarden.
De Raad der gemeente Gouda kan derhalve ook vorderen,
dat de wegen behoorlijk zijn bestraat en gerioleerd, evenzeer
als zulks hier ter stede steeds door den Raad wordt geëischt.
Hoewel dus het opnemen in onze verordening van eene
bepaling, als te Gouda bestaande, den tot nog toe hier in
de praktijk gevolgden regel niet onmogelijk zoude maken
zoo komt het ons toch niet wenschelijk voor, eene dergelijke
bepaling in de verordening op wegen en lanen in te lasschen.
De eigenaren alhier zijn volkomen bekend met de steeds
door den Raad gevolgde usance, om hunne wegen kosteloos
in eigendom en onderhoud over te nemenzoodra zij daartoe
hun verlangen te kennen geven, mits slechts gezorgd worde,
dat die wegen zich in goeden staat bevinden, d. w. z. be
hoorlijk ten genoegen van het gemeentebestuur zijn bestraat
en gerioleerd envoorzoover zij aan weerskanten nog niet
geheel zijn bebouwd, zulks ten minste te halver lengte het
geval is.
Dit nu nog eens met zoovele woorden in de verordening
te schrijven, komt aan onze Commissie absoluut overbodig voor.
Daarenboven, dat eene verplichting, op den eigenaar gelegd,
niet meer op iemand zal drukken, die zijn eigendom aan de
gemeente heeft overgedragen, en dus geen eigenaar meer is,
spreekt van zelf en het modeldat Gedeputeerde Staten ons
aanbevelen, schijnt ons derhalve weinig navolgenswaardig.
En voor een uitdrukkelijk aanbod van de gemeente aan
bijzondere eigenaren, om hun eigendom over te nemen, is
eene strafverordening wel de minst geschikte plaats.
Geheel in overeenstemming dan ook met het gevoelen der
Commissie van Fabricage, geven wij Uwe Vergadering in
overweging, op het voorstel van Gedeputeerde Staten niet
in te gaan.
De Commissie voor de Strafverordeningen.
Aan den Gemeenteraad.
N°. 8. Leiden, 18 Januari 1907.
Door het Bestuur van de vereeniging „Volksspeeltuinen"
werd ons de wensch te kennen gegeven, wanneer op nieuw
tot de verpachting van de zeven perceelen van het Raamland
aan den Hoogen Rijndijk zou worden overgegaan, het eerste,
aan den weg liggende, perceel onder 's hands van de gemeente
te mogen huren.
Onzerzijds bestaat tegen de inwilliging van dit verzoek
geen bezwaar.
De vereeniging heeft thans van de pachters Van Ulden twee
perceelen in onderhuur. Het tweede, meer naar achteren lig
gende, perceel wenscht zij echter niet langer te gebruiken.
Het bestuur meent, en naar het ons voorkomt, terecht, dat
indien andermaal tot de openbare verpachting van alle per
ceelen werd overgegaan, misbruik zou kunnen worden ge
maakt van het belang dat zij heeft om bij voortduring over
haar kinderspeelplaats te kunnen blijven beschikken. Van
daar, dat het om onderhandsche verhuring van het le
perceel te haren behoeve verzocht, de bepaling van den huur
prijs aan Uwe Vergadering overlatend.
Het komt ons voor, dat deze huurprijs in billijkheid kan
worden bepaald op het bedrag dat laatstelijk bij openbare
verpachting werd bedongen, dat is op 139.
Mitsdien geven wij U in overweging aan de vereeniging
Volksspeeltuinen voor den tijd van één jaar te verhuren het
eerste, aan den weg gelegen, der zeven perceelen van het
Raamland aan den Hoogen Rijndijk, tegen betaling van een
jaarlijksche huursom van 139,onder bepaling dat deze
huur zal geacht worden te zijn ingegaan op 1 Januari van
dit jaar en voorts onder de gebruikelijke voorwaarden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 9. Leiden, 18 Januari 1907.
Ten gevolge van een aan Dr. Goossens, leeraar aan het
gymnasium, wegens ongesteldheid verleend verlof, werd door
ons overeenkomstig het bepaalde bij art. 16 der verordening
van 5 Juni 1879 (Gem. Blad n°. 3) een deel zijner lessen op
gedragen aan den heer J. Clay, doctorandus in de Wis- en
Natuurkunde alhier.
Thans blijkt, dat het verlof van Dr. Goossens nog tot de
Paaschvaeantie zal moeten worden verlengd.
Dientengevolge zal de tijdelijke benoeming van den heer
Clay, welke op 15 October 1.1. is ingegaan, ingevolge het 3e
lid van genoemd art. 16, door Uwe Vergadering moeten worden
bekrachtigd, aangezien de tijdelijke waarneming langer dan
3 maanden zal duren.
Mitsdien geven wij U in overweging tot de bekrachtiging
van de tijdelijke benoeming van den heer J. Clay tot leeraar
in de Natuurkunde aan het gymnasium te besluitenmet
bepaling van de als zoodanig door hem genoten bezoldiging
op ƒ2.50 per lesuur.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 10. Leiden, 18 Januari 1907.
Met het oog op hunne eventueele pensioensaanspraken
werden, op verzoek van den Minister van Binnenlandsche
Zaken, de leeraren in de gymnastiek aan het gymnasium
Ph. de Vries en C. Henner, in Uwe vergadering van 15
November 1906, alsnog als zoodanig benoemd. Opdat echter, juist
met het oog op een hun eventueel toekomend pensioen, die
benoeming voor hen eenige waarde zou hebben, werd daaraan
op ons voorstel de bepaling toegevoegd, dat de benoeming
zou geacht worden te zijn ingegaan op 1 October 1887.
Thans bestaat bij den Minister bezwaar om die benoemin
gen goed te keuren, juist omdat daaraan de bepaling verbon
den is, dat zij zullen geacht worden te zijn ingegaan op
1 October 1887, omdat, zegt de Mini-ter Dook in verband met
een eventueel later te verleenen pensioen aan een benoeming
geen terugwerkende kracht kan worden verleend. De benoe
ming kan derhalve op zijn vroegst ingaan op 15 November 1906."
De Minister verzoekt ons daarom u voor te stellen uwe
besluiten in den hier aangegeven zin te wijzigen.
Overeenkomstig het verlangen van den Minister geven wij
U daarom in overweging uwe besluiten van 15 November 1906
nader aldus te wijzigen, dat de benoemingen van de heeren
de Vries en Henner eerst op dienzelfden dag zullen ingaan.
Tevens zal dan echter hun pensioensgrondslag, die den
len October 1887 200.— zou hebben bedragen, tot ƒ80.
moeten worden teruggebracht. Wij stellen u dus voor den
pensioensgrondslag voor beide leeraren te bepalen op ƒ80.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.