DONDERDAG 27 DECEMBER 1906.
199
bracht, zij het mij vergund de volgende opmerkingen te
maken. De heer Witmans heeft gezegd, dat iemand, die zijn
plicht doet, geen belooning verdient en de heer Fokker, dat
hij meer op zou hebben met een systeem, waarbij overuren
werden betaald evenals bij werklieden, dan met dit systeem.
Wat het eerste betreft, dat ieder, die zijn plicht doet daarvoor
geen extra-belooning verdient, de kwestie is hier, dat de ambte
naren niet alleen hun plicht hebben gedaan, maar ook diensten
hebben gepraesteerd op tijden, dat zij volgens de gewone dienst
regeling die diensten niet behoefden te verrichten Zij hebben
bovendien in die moeilijke dagen diensten gepraesteerd, die
op ieders toejuiching moeten kunnen rekenen en het doet
mij werkelijk leed, van den heer Fokker en tot op zekere
hoogte ook van den heer Witmans te vernemen, dat zij niet
instemmen met den lof, die, dat kan ik bepaald verzekeren,
in het sect ie-verslag door zeer vele leden aan de politie is
toegezwaaid. Door de rapporteurs is met zoovele woorden
gezegd, dat men algemeen van oordeel was, dat de politie
haar plicht en meer dan haar plicht had gedaan. Zij, die het
daar met mede eens waren geweest, zouden dan toch goed
hebben gedaan, bij de behandeling van de begrooting in
openbare zitting, toen deze zaak aan de orde was, op te komen
tegen de algemeene termen van het verslag, want daarin
wordt er met geen enkel woord melding van gemaakt, dat
sommige leden zich met dien lof niet konden vereenigen. De
algemeene indruk, dien het verslag geeft, is, dat de Raad
als zoodanig waardeerde de diensten door de Politie in dien
tijd gepraesteerd. Daarom konden en mochten Burg. en Weth.
vrijheid vinden, dat te zetten in de toelichting tot deze voor
dracht
Nu een enkel woord over de wijze, waarop de som zal
worden verdeeld. Het is de gewoonte om wanneer door den
Raad een gratificatie aan de Politie wordt toegekend, de
wijze van verdeeling aan den Burgemeester over te laten
Ik heb nog nooit gezien, dat ergens ter wereld een bepaling
is gemaakt, waarbij omtrent de som, die beschikbaar wordt
gesteld ter verdeeling onder de politiebeambtenbij gelegen
heid van de een of andere bijzondere dienstpraestatie, regelen
werden gesteld in zake de verdeeling. Dat daarbij rekening
wordt gehouden met de gepraesteerde diensten en met een
behoorlijke evenredigheid tot de bezoldiging, ligt voor de
hand en degene, die daarover het best kan oordeelen, de
Commissaris van Politie, zal natuurlijk een voordracht doen
aan den Burgemeester, die hierop zal beslissen. Het komt
Burg. en Weth. voor, dat het in de rede ligt, deze som te
stellen ter beschikking van den Burgemeester, ten einde ze te
verdeelen onder de politiebeambten, natuurlijk vertrouwen
stellende in den Burgemeester, dat die geen belooningen zal
toekennen aan personen, die het niet verdiend hebben en
ook, dat het zal geschieden in behoorlijke evenredigheid.
Wat nu de diensten van den adjunct-inspecteur Wijkmans
betreft, zal ik onderzoeken of hij aanspraak heeft op eenige
belooning en indien dat zoo is, hem in aanmerking laten
komen.
De heer Witmans. Ik zal niet over alle punten gaan dis
cussieeren en de al of niet waardeering van het optreden
der politie zal ik nu verder maar laten voor hetgeen het is.
Ik wil echter dit uitspreken, dat ik het volle vertrouwen
heb, dat U de som, die door den Raad zal worden beschik
baar gesteld, op billijke wijze zult verdeelen. Dat geloof ik
zeker wel, maar U doet dat op voordracht van den Commis
saris van Politie en nu zal ik dezen ambtenaar volstrekt niet
verdenken, dat hij in deze geen goede voordracht zou op
maken, maar het wil mij toch voorkomen en dit wil ik nog
even opmerken, dat, wanneer het er op aankomt de politie
dienaren, nl. de agenten, zelf de grootste aanspraak hebben
op de gratificatie, zeer zeker meer dan de beter bezoldigde
hoogere politie-ambtenaren.
Mijnheer de Voorzitter, ik zal het hierbij laten en het voor
stel van Burg. en Weth. ondersteunen.
De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel van Burg.
en Weth, zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
XIV. Verzoek van J. Th. Breedeveld, I. J. Lolkes de Beer en
M. de Tombe om vergunning tot demping van een gedeelte sloot
langs den Maresingel, vóór de perceelen Sectie K nis 160 en 894,
(Zie Ing. St. n°. 321).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming conform
praeadvies besloten.
XV. Verzoek van de Naamlooze Vennootschap «Nationaal
Grondbezit" om overname in eigendom en onderhoud bij de
gemeente van eenige straten op hare terreinen aan de Lust
hoflaan en de Prinsestraat.
(Zie Ing. St. n°. 313).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming conform
praeadvies besloten.
XVI. Voorstel tot verhooging van de voor de restauratie van
Raadzaal beschikbaar gestelde gelden.
(Zie Ing. St. n°. 307).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
XVII. Voorstel tot aanvulling van het Uitbreidings- en
Vernieuwingsfonds der Stedelijke Gasfabriek en vaststelling
van den desbetreffende!! begrootingsstaat.
(Zie Ing. St. n° 314).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
XVIII Voorstel tot wijziging van de verordening van 9 Novem
ber 1905 tot regeling van de Arbeidsbeurs der gemeente Leiden
(Gem.blad n° 29).
(Zie Ing. St n°. 308.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
XIX. Voorstel tot wijziging van de verordening van 10 April
1902 voor de Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzer essen
te Leiden (Gem blad n°. 8).
(Zie Ing St n° 310).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
XX. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor het
doortrekken van de »de Laat de Kanterstraat" naar den
Zoeterwoudschen Singel.
(Zie Ing. St. n°. 322).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
XXI Verzoek van de «Vereeniging tot bevordering van
den bouw van Werkmanswoningen" om te besluiten tot
onteigening, ten name der vereeniging, van eenige perceelen in
het stadsgedeelte, begrepen tusschen het Leveridaal, de Geere
gracht, de Kalverstraat en de Zijdgracht, en om haar een
voorschot, benevens een bijdrage uit de gemeentekas te verleenen
in de kosten dier onteigening en in de kosten van uitvoering van
een plan tot verbetering van den woningstoestand in genoemd
bouwblok.
(Zie Ing. St. n°. 315).
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik stel voor dit punt uit
te stellen tot de volgende vergadering en wel om de vol
gende redenen, die zeker alleszins geldig zullen worden
geacht. Wij hebben Zaterdag mededeelirig ontvangen, dat
vandaag dit punt zou behandeld worden. Het rapport hadden
wij al enkele dagen vroeger ontvangen. Het is een heel uit
voerig rapportdat in verband met de Woningwet moet worden
bestudeerd, wil men er goed over kunnen oordeelen. Nu
hadden wij om de dossiers, kaarten en andere gegevens na
te zien, feitelijk alleen den Maandag beschikbaar. J.l. Maandag
is geen geschikte dag geweest daarvoor, omdat het een dag
was vóór twee feestdagen. Vandaar dat ik niet in de gelegen
heid ben geweest, om hier te komen. Ik heb de dossiers niet
kunnen inzien, en zou toch heel gaarne met oordeel over
deze kwestie medespreken.
Het begin van de zaak heb ik natuurlijk indertijd wel
medegemaakt, maar juist het vervolg niet, en daarop komt
het aan om te beslissenof het standpunt door mij in het
begin ingenomen,al of niet zal moeten gewijzigd worden. Dienaan
gaande heb ik geen vast oordeel, omdat ik niet in de ge
legenheid ben geweest, mij op de hoogte te stellen door de
omstandigheden, niet door persoonlijke omstandigheden, maar
doordat er slechts één dag ter bestudeering van de stukken be
schikbaar was, het dossier te groot is en de zaak zelf te be
langrijk om in een oogenblik te kunnen worden nagegaan.
Men kan het dossier wel even vluchtig doorlezen, maar dat
is toch niet voldoende.
De Voorzitter. Wat U daar aanvoert, is zeker zeer gewich
tig, maar ik meende juist, dat U door Uw vroeger lidmaat
schap van de Commissie van Financiën nog meer in de zaak
thuis waart, dan andere leden. Ik meende, dat U niet zoo
veel tijd van voorbereiding noodig zoudt hebben om over
deze zaak een oordeel te vormen.
De heer Vergouwen. Ja, mijnheer de Voorzitter. Ik heb
reeds zooeven gezegd, dat ik het eerste deel heb meegemaakt.
De eerste behandeling van de zaak is echter reeds geruimen
tijd geleden. De heer van Hoeken leefde toen nog en was
toen ook lid van de Commissie van Financiën. Het is dus
meer dan een jaar geleden, dat ik die zaak onder de oogen
heb gehad. Nu worden wij plotseling voor de behandeling
gesteld.