DONDERDAG 6 DECEMBER 1906. 193 kwelling van deze mcnschen te maken. Overwegend bezwaar zal er ook wel niet tegen zijn. De heer Fokker. M. d. V. Wanneer ik thans het woord heb gevraagd, na hetgeen reeds door den heer Vergouwen is gezegd, wil ik wel verklaren, dat ik met het door hem en den heer Sijtsma gesprokene gaarne instem, en dat het door den heer Vergouwen toegezegde amendement in 't alge meen mijne volle instemming heeft. Thans wil ik echter eenige amendementen toelichtendie door eenige Raadsleden met mij zijn ingediend en die reeds bij U op tafel liggen. In de eerste plaats een, om de verhooging met 1 Januari te doen ingaan Waar de verhooging betrekkelijk gering is, kwam het verscheidene Raadsleden gewenscht voor, de ver hooging reeds op 1 Januari a. s. te doen ingaan, te meer, waar Burg. en Weth. zelf erkennen, dat het traktement van een politieman in deze Gemeente niet zeer hoog is. Wanneer men dat nu wil verbeterendan moet men dat royaal en flink doen en niet eerst een stapje vooruit en dan een halven stap achteruit doen. Dan is het toch beter, één flinke maat regel in eens te nemen. In de tweede plaats is een amendement ingediend betref fende de verhoogingendat eenigszins indruischt tegen het stelsel van Burg. en Weth. Er wordt voorgesteld, dat de ver hooging zal worden toegekend bij gebleken geschiktheid en dienstijver, zooals in het voorstel zelf staat De Voorzitter. Mag ik U doen opmerken, dat dit hier niet wordt voorgesteld. Dat is door den Raad reeds bij de bestaande Verordening van 19 Januari 1905 vastgesteld. De artikelen 1,3 en 4 zijn hier thans niet in behandeling. Het gaat hier alleen om de vaststelling van de salarissen van de agenten en inspecteurs. De heer Fokker. M. d. V. Als ik goed de stukken lees, dan staat daar: „Op grond van al het bovenstaande geven wij U dus in overweging over te gaan tot de vaststelling van de volgende verordening." Dan volgt o.a. art. 2. Ik ge loof dus, dat ik volkomen binnen de orde ben, wanneer ik op art. 2, dat hier staat afgedrukt en waarvan de vaststelling wordt voorgesteld, een amendement indien. De Voorzitter. Dit is geen amendement op art. 2, maar op art. 3 en daarover hebben wij niets voorgesteld. De heer Fokker. M. d. V. Dat eerste geef ik U toe. Burg. en Weth. stellen voor vast te stellen de verordening een amen dement op art. 3 is dus wel op zijn plaats. De Voorzitter. Neen, een wijziging in de verordening. De heer Fokker. Dan had dat er ook gedrukt moeten staan. De Voorzitter Dat zeg ik 11 nu bij deze. Hier had moeten staan: tot wijziging van de verordening. De heer Fokker. Maar mijnheer de Voorzitter, dat staat er niet. Door U is in discussie gebracht de verordening en niet een wijziging in de verordening. De Voorzitter. Door mij is in discussie gebracht het ver zoek van de vereeruging van agenten en nog niet de ver ordening. De heer Fokker. Neen. Het verzoek van de agenten en een voorstel van Burg. en Weth dienaangaande. Het staat in de stukken: Op grond van al het bovenstaande geven wij U dus in overweging over te gaan tot de vast stelling van de volgende verordeningAls wij hier nu iels anders moeten behandelendan wat er staat in de stuk ken, die wij gedrukt hebben thuisgekregen, weet ik waar achtig niet meer waaraan ik mij te houden heb. De Voorzitter. Hier wordt eenvoudig bedoeld en dat is duidelijk genoeg, het verzoek van de agenten, strekkende tot wijziging van hun bezoldiging, waarvoor dus een wijzi ging van de verordening noodig is. Daarvoor is alleen rioodig de behandeling van het artikel, dat de bezoldiging regelt. Aan de orde is dus een voorstel tot wijziging van art. 2 van de verordening en het verzoek van de agenten. De heer Fokker. M. d. V. Het spijt mijdat ik met U van meening moet blijven verschillen. Wanneer ik de stukken goed lees, zie ik, dat daar staat, dat Burg. en Weth. voorstellen »de volgende verordening" vast te stellen. De Voorzitter. Ik heb ook reeds gezegd, dat dit er inder daad staat, maar de bedoeling is, gelijk ik bij deze mede deel dat alleen de wijziging van de artikelen 2 en 5 in behande ling komen. De heer Fokker. Met de bedoeling heb ik niets te maken. En artikel 5 dan? ik heb alleen te maken met hetgeen ons hier is voorgelegd. Laat men dan zorgen, dat de ambtenaar, met de redactie der voorstellen belast, die dan behoorlijk redigeert: dan zijn dergelijke vergissingen buitengesloten. De Voorzitter. Wij kunnen toch staande de vergadering een ingekomen stuk wijzigen en zeggen: wij stellen alleen aan de orde de wijziging van art. 2. De heer Fokker, Maar dan zal de Raad het moeten wijzi gen mijnheer de Voorzitter. Het voorstel is in den Raad gebracht en dus het eigendom van den Raad geworden en niet meer van Burg. en Weth. De Voorzitter. Wij dienen in en wanneer wij staande de vergadering een wijziging in onze voordracht brengen, staat dat dus aan ons. U kunt later, wanneer U dat wenscht, daarin blijft U volkomen vrij de door IJ gewenschte wijzi ging voorstellen, maar op het oogenblik breng ik alleen in discussie de wijziging van art. 2. De heer van der Lip. Ik wil even opmerken, dat ik het standpunt van den heer Fokker niet deel. De zaak is toch zoo duidelijk als glas. Ik begrijp niet, hoe de heer Fokker zich zoo krampachtig kan vastklemmen aan een paar woor den in het praeadvies van Burg. en Weth., die misschien juister hadden kunnen gesteld zijn. Wanneer ik nu eens ging voorstellen om aan te stellen twee Hoofdinspecteurs in plaats van eenzou de Raad toch raar staan te kijken. Dat zou een amendement zijn op art. 1, en iedereen zou zeggen: »dat is op het oogenblik niet aan de orde; wij hebben het nu over de salarisregeling van de agenten". Zoo lijkt het mij ook zeer duidelijk dat het amendement van den heer Fokker op art. 3 eveneens buiten de orde is. De heer Fokker. Ik geloof, dat de voorstellers van dit amendement er met mij ten zeerste prijs op zullen stellen, het oordeel van den Raad over deze kwestie te vernemen. Ik zou graag willendat hierover werd gestemd of het amen dement toelaatbaar is. De Voorzitter. Een dergelijk punt van orde kan niet door stemming worden uitgemaakt. Burg. en Weth. hebben het recht de stukken, die zij indienen op het laatste oogenblik zoo te wijzigen, als zij dat wenschen. Te eerder kan dat geschieden, wanneer het recht van den Raad onverkort blijft om later toch de wijzigingen aan te brengen, die hij noodig oordeelt. De heer van der Eest. M. d. V. Ik kan mij eenigszins begrijpen, dat Burg. en Weth. nu niet zijn voorbereid op het amendement van den heer Fokker op art. 3 en zich stellen op het standpunt, dat U zooeven herhaaldelijk hebt uitgelegd, en waarmede de heer Fokker zich niet kan ver eenigen en trouwens ook ik niet. Maar ik zou nu den heer Fokker den raad willen geven in dit geval, waar Burg. en Weth. het voorgestelde een zeer ingrijpende bepaling vinden, die misschien ook weer contact houdt met de positie van den Burgemeester als hoofd van de politie, dat amendement, dat nu al dadelijk aanleiding geeft tot zooveel discussie, in te trekken en zich voor te behouden er later op terug te komen. De Voorzitter. Dat heb ik reeds gezegd. De heer Fokker en zijne medevoorstellers hebben natuurlijk volkomen het recht, te allen tijde, om die wijziging voor te stellen, maar op het oogenblik hebben Burg. en Weth. in deze vergadering alleen aan de orde gesteld een wijziging van de verordening be treffende de salarissen. De heer Witmans. M. d. V. Mag ik dan nog even een vraag doen? Want de zaak is mij toch inderdaad nog duister. Straks zal dan toch alleen art. 2 in stemming worden ge bracht en de overige artikelen niet? De heer Fokker. En art. 5, mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter. Juist, en art. 5. In behandeling zijn dus de voorstellen tot wijziging in de salarisregeling. Wenscht de heer van der Eist zijn amendement nog toe te lichten? De heer van der Elst. Ja, mijnheer de Voorzitter. Mijn amendement gaat verder dan dat van den heer Vergouwen en sluit zich geheel en al aan aan het tweede adres van de Vereeniging van agenten van politie. Dat hebben de heeren gezien, dus behoef ik het weinig toe te lichten. Ik meende, dat te moeten indienen, omdat de zaak hier dan voor goed geregeld werd en deze regeling ten slotte weer niet een op afbetaling zou zijn en de agenten voor een reeks van jaren tevreden zullen zijn gesteld, naar hun wenschen. De Voorzitter. Ik heb hier thans alleen de amendementen van de heeren Vergouwen en van der Eist. Ik wensch nu te vragen, of die voldoende worden ondersteund.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 9