150 WOENSDAG 31 OCTOBER 1906. 7°. Suppletoire begrooting, dienst 1906, en begrooting, dienst 1907 van het Geref. Minne- of arme oude Mannen- en Vrouwenhuis. 8°. Begrooting, dienst 1907, van het Heilige Geest- of arme Wees- en Kinderhuis. Worden gesteld in handen van de Commissie van Financiën. 9°. Bezwaarschriften van verschillende personen tegen hunnen aanslag in de plaatselijke directe belasting, dienst 1906. 10°. Verzoek van Mej. H. Westdijk, om eervol ontslag als onderwijzeres met verplichte hoofdakte aan de Meisjesschool le klasse. Worden gesteld in handen van Burg. en Wetb. De Voorzitter deelt alsnog mede: dat met ingang van 3 Januari 1907 aan J. W. Cornet, weduwe van den gepensionneerden agent van politie J. Evers, een pensioen is toegekend van f 177.— 'sjaars. Aan de orde is: I. Benoeming van eene onderwijzeres aan de school in de Heerenstraat. (Zie Ing. St. n°. 251). De Voorzitter. Mag ik de heeren de Goeje. van der Lip, van Tol en van Gruting uitnoodigen het stembureau te formeeren Benoemd wordt mej. C. C. van Keulen, met 20 stemmen, tegen 8 stemmen uitgebracht op mej. V. E. Dietrich en 1 stem op mej. L. W. Pronk. II. Benoeming van een onderwijzer met verplichte hoofd akte aan de schooi der 2e klasse voor Jongens en Meisjes. (Zie Ing. St. n°. 252). Benoemd wordt de heer F. A. Schilthuizenmet alge- meene (29) stemmen. III. Benoeming van eene tweede onderwijzeres in de hand werken aan de school der 4e klasse N°. 2. (Zie Ing. St. n°. 254). Benoemd wordt Mej. J. Schophuizen, met 28 stemmen, terwijl 1 stem is uitgebracht op mej. S. C. J. de Wekker. De Voorzitter. Ik dank de heeren leden van het stem bureau voor de genomen moeite. IV. Voorstel tot verhuring van het perceel Aalmarkt N°. 6 aan de wed. G. KargDoornaar. (Zie Ing. St. n°. 253). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. (De Heer de Vries komt ter vergadering). V. Begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1907. (Zie Ing. St n°. 234 en 243). De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Vergouwen. M. d. V. Vergun mij even het woord ter verdediging. Op het eind der vorige vergadering deelde U mede, dat het secfieverslag Burg. en Weth. niet zoo tijdig bereikt had, dat de Raad op den laatst beschikbaren Donderdag in October de begrooting kon behandelen. U constateerde een feit en liet blijkens het verslag geheel in het'midden, wie daarvan de oorzaak was, en of de zaak een ernstige beoor deeling eischte of niet. Toen is de heer Zwiers, mijn mederapporteur, opgestaan en heeft eerst verklaard, dat, het hem speet, dat ik niet aanwezig kon zijn, en daarna heeft hij zichzelven en den heer Reimeringer schoon gewasschen en eindelijk heeft hij de ver antwoordelijkheid en schuld van zich geschoven en daarmede de verantwoordelijkheid en de schuld, zoo er hier sprake van schuld kan zijn, op mij geladen. Ik kom daartegen op, mijnheer de Voorzitter, omdat het niet aangaat een aanval op iemand te doen, die niet aanwezig is, terwijl bovendien het geval in kwestie op zich zelf er weinig of geen aanleiding toe gaf en in allen gevalle voor verdere be handeling gerust wachten kon. Het is immers een goede oud-hollandsche zede, die ook in dezen Raad in eere is, een afwezige, iemand die zich dus op dat moment niet verdedigen kan, niet aan te vallen. Maar er is meer. Het sectieverslag is opgesteld door mij en vastgesteld door de Commissie van Rapporteurs. Wanneer er over het te laat indienen van het sectieverslag een aan klacht was gedaan, kon dat uitgevochten worden in die Com missie, die in haar geheel voor het verslag en de indiening verantwoordelijk is en zich gezamenlijk verdedigen kan, maar behoorde het gekibbel over meerdere of mindere schuld der afzonderlijke rapporteurs zeker niet in een openbare raads vergadering thuis. Men verneemt iets dergelijks nimmer van andere commissiën en behoort het ook niet te vernemen van de Commissie van Rapporteurs. Ik ben daarom niet van plan het voetspoor van den heer Zwiers te volgen. Wel wil ik constateeren, dat, terwijl het sectierapport vast gesteld is Zaterdag 6 October en het door mij 's Maandags morgens daaraanvolgende op de Secretarie gebracht is, waar ik vernam, dat Burg. en Weth. dien eigen middag ver gaderden, U, mijnheer de Voorzitter, mededeelde, dat het eerst den llden, dus Donderdags, bij Burg. en Weth is ingediend Ik wil hiermede niemand eenige schuld aanwijzenik wilde het alleen constateeren. De heer Zwiers. M. d. V, Toen U aan het slot van de vorige zitting meedeelde, dat «door de late indiening van het sectie-rapport'' de vergadering ter behandeling van de be grooting niet op den door U gewenschten dag kon worden gehouden, was er alle aanleiding om daarin te zien eene vingerwijzing aan de Commissie van Rapporteurs, dat zij met de indiening van het rapport niet had gehandeld met be kwamen spoed. En waar ik mij bewust was, dat de verant woordelijkheid voor eenige late indiening niet bij mij was eri de heer Reimeringer mij hetzelfde had verklaard, moest ik opkomen tegen de door U gebruikte bewoordingen, die, al hielden zij niet rechtstreeks eene beschuldiging in, toch tusschen de regels lieten doorschemeren, dat de Commissie van Rapporteurs in deze met meer spoed had dienen te handelen. Ik betreurde toen, dat de Voorzitter van de Com missie. de heer Vergouwen, niet aanwezig was, niet, zooals hij het hier wil doen voorkomenom hem ter verantwoording te roepen, maar omdat het hem als hoofdrapporteur beter gegeven was geweest dan mijom de oorzaak van die ver traging mede te deelen. Ik heb alleen, wat mijzelf betreft, in het licht moeten stellen, dat in de week nadat de afdee- lingsvergaderingen met den Zaterdagavond waren afgeloopen, het sectierapport is opgesteld en dat door mij met bekwamen spoed, ik meen een of twee dagen, nadat de hoofdrapporteur ons dat had gevraagd, het verslag bij hem is ingediend. Ik wil dus nogmaals constateeren dat niet ik den heer Vergouwen heb aangevallen; ik wil in het midden laten, waar de oorzaak van de verdere vertraging ligt. Die kan liggen in het te laat indienen van het rapport aan Burg. en Weth., maar ook elders. In elk geval echter heb ik willen en moeten constateeren, dat, waar hier door U iets tegen de rapporteurs in het midden werd gebracht, de oorzaak niet bij den heer Reimeringer of bij mij kon liggen, het aan den heer Vergouwen overlatend, die oorzaak verder aan te wijzen. De Voorzitter. Ik vermoed, dat wel niemand zich in dit incident zal willen mengen; en voor mij is alleen aanleiding, nog enkele woorden in het midden te brengen. Ik wil dan constateeren, dat, ofschoon het verslag op 8 October is inge diend, het in de vergadering van 11 October eerst door Burg. en Weth. is behandeld. Voorts ziet de heer Zwiers wel eenigszins over het hoofd, dat in datzelfde verband, dat ik constateerde, dat het ver slag niet zoo tijdig was ingekomen, dat op 25 October kon worden vergaderddoor mij is gewezen op de dit jaar al zeer onfortuinlijke omstandigheid, dat de eerste November een Donderdag was, zoodat de tijd ons door de kalender- indeeling en den loop der zaken dit jaar zoo krap mogelijk was toegemeten. Uit het door mij in de vorige vergadering gesprokene was dus op te maken, dat vooral doordien de tijdsomstandigheden ons ongunstig waren, toevlucht moest worden genomen tot een anderen vergaderdag dan Donderdag. Ik geloof, dat niemand thans meer aanleiding kan hebben, zich verder daarover uit te spreken en stel dus voor, dit incident te sluiten. Het incident wordt gesloten verklaard. De heer Fokker. M. d. V. Ik zou een enkel woord willen zeggen naar aanleiding van den algemeenen indruk, dien de begrooting en het antwoord van Burg. en Weth. op het verslag van de afdeelingen op mij hebben gemaakt. De begrooting geeft den indruk, dat de zaken hier zij het met de noodige bekwaamheid worden gaande gehouden, meer niet, en dat er heel weinig nieuwe dingen op touw worden gezet en er van grooten vooruitgang in deze Gemeente weinig sprake is. Ik kan begrijpen, dat Burg. en Weth., die zelf moeielijk nieuwe bronnen van inkomsten kunnen opsporenom nieuwe uitgaven te bestrijden, eenigszins huiverig zijn, met veel nieuwe dingen bij den Raad aan te komen. Ik zal hun daarvan dan ook geen verwijt maken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 2