162
WOENSDAG 31
OCTOBER 1906.
Voor een wijziging van deze loonregeling zal het pas tijd
zijn, nadat de plannen voor het omleggen van de vaart hun
beslag zullen hebben gekregen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Volgn. 125 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Volgn. 126 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofde
lijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over volgn. 127, luidendeKosten van havens,
vaartenkaaimurensluizen en andere waterwerken" f 11664.
De heer Fokker. Betreffende den toenemenden stank van
het Rapenburg, deelen Burg. en Weth. mede, dat hun niet
gebleken is, dat de stank zooveel erger is dan vroeger. Welnu,
mij wèl. En ik wil Burg. en Weth. dan wel uitnoodigen eens
bij mij te komen, dan zullen zij misschien een andere erva
ring opdoen en geef hun wel in overweging dit vraagstuk
eens ernstig in studie te nemen. En het is niet alleen een
kwestie van stankmaar de gevels van de huizen worden op
een sterke wijze aangetast door de gassen, die uit het water
opstijgen. Wij doen moeite om het hier in de stad aangenaam
te maken en het voor menschen van buiten aanlokkelijk te
maken zich hier te vestigen, maar wanneer een van de
hoofdgrachten een dergelijken stank verspreidt, dan is dat
zeker weinig aanmoedigend voor wie zich hier zou willen
neerstrijken.
De heer Reimeringer. Ik kan mij geheel aansluiten bij
wat de heer Fokker in het midden heelt gebracht. Het heeft
mij ook getroffen, dat Burg. en Weth. verklaren, dat de
stank niet meer is dan vroeger. Zooals in het Leidsch
Dagblad, dat een zeer geloofwaardig blad is, is medege
deeld, is de stank in de gemeente ontzettend erg, maar
vooral aan het Rapenburg, en gisterenavond nog heeft een
onderzoek aan verscheidene gevels aangetoond, wat de
heer Fokker zeide. Ik noodig de heeren uit, om eens bij mij
te komen zien, hoe afzichtelijk de gevels er uit zien, terwijl
verleden Maandag de stank zoo erg was, dat het niet was
uit te houden. Ik woon daar reeds 13 jaar, maar kan ver
klaren, dat in den laatsten tijd de stank zeer is toegenomen.
De heer Zaalberg. Ik wensch nog hierop te wijzen, dat
het stinkende water ook hinderlijk is voor de industrie. De
talrijke vollerijen, wasscherijen, bleekerijen, spoelerijen en
ververijen hier ter stede ondervinden daar veel last van, en
het is ook hinderlijk voor de menschen, die er in werken. Zij
hebben mij wei geklaagd, dat zij 'savonds suf er van waren,
hoofdpijn hadden en zich onwel gevoelden, zoodat, gelijk
die menschen dat uitdrukken »het hart in hun lichaam rond
draaide", waarbij zij dan met de hand de overeenkomstige
beweging maakten. Ik merk verder opdat er jl. Zaterdag
verschrikkelijk is gespuid en dat wij toen in zeer korten tijd
goed water hebben gekregen. Daarom vraag ik, waarom er
met spuien moet worden gewacht, tot het water zoo ver
schrikkelijk stinkt? Ik heb, toen er Zaterdag gespuid werd,
den loop van het water eens nagegaan, en ik zag toen dat
er ook in het Levendaal veel beweging in het water was en
wel in de richting van het Rapenburg. Bij het Steenschuur
zag men het water linksom trekken, dus langs het Park
naar het Rapenburg. Dit laatste wil ik met nadruk consta-
teeren. Ik geloof daarom, dat eene demping van het Leven
daal niet bevorderlijk zou zijn voor het Rapenburg. Bij het
Gangetje en het Steenschuur tot aan het Levendaal was het
water stil. Daarom zou ik er nooit toe kunnen overgaan,
om het Levendaal te dempen, ter wille van het Rapenburg.
Het Rapenburg zou dan geheel vervuilen.
Ik hoop, dat Burg. en Weth. zich met Rijnland en de
Provinciale Staten zullen verstaan, opdat wij hier door ge
regelde spuiing beter water krijgen, en het dan nog eens
zal gebeuren, zooals iemand in het Leidsch Dagblad schreef,
dat wij een vischje zullen kunnen verschalken in het Rapenburg,
waar het nu soms zoo verschrikkelijk stinkt.
De heer Korevaar. M. d. V. Het is voor nieuweof liever
jonge Raadsleden (ik bedoel naar anciënniteit) zeker wel
wenschelijk, dat ik eens releveer, wat hier gedaan is, om
het grachtwater te verbeteren. Als men de heeren zoo hoort,
zou men denken, dat Burg. en Weth. bij de pakken hebben
neergezeten en nu het paard voor den vilder laten liggen.
Wat is er gebeurd? Er is indertijd een uitvoerig onderzoek
ingesteld naar de kwestie, welken invloed een demping van
het Levendaal zou hebben op den Zoeterwoudschen Singel en
het Rapenburg. Er zijn toen uitgebreide proeven genomen.
Professor Bakhuis Roozeboom heeft indertijd die proefnemingen
geleid; het heeft de Gemeente heel wat geld gekost, en het
resultaat was, dat een afdoende verbetering niet te betalen
was. Toen er een tijd was, dat het weer bijzonder erg was,
kwam de zaak weer ter sprake. Toen is aan den Directeur
van Gemeentewerken opgedragen, die zaak eens onder de
oogen te zien en een plan van water ver versching in het alge
meen te ontwerpen. De heer de Vries Broekman, toenmalig
Directeur van Gemeentewerken, heeft aan die opdracht vol
daan en een plan ontworpenom het water naar zee te
brengen. Dat plan zou f 1.500.000.— kosten en aan onderhoud
jaarlijks f 70.060,— a f 80.000.eischen. De Raad heeft dat
plan van den heer Broekman in handen gesteld van drie
uitnemende deskundigen, nl. de heeren de Jong, directeur
van Gemeentewerken te Rotterdam, Teilegen, destijds Direc
teur van Gemeentewerken te Arnhem, en de Koning uit
Nijmegen. Die drie deskundigen waren eenparig van oordeel,
dat er geen andere afdoende oplossing waste vinden, dan het plan
van den heer Broekman, en dat de mogelij kheid bestond, om, wan
neer de reiniging langs biologischen weg aan de verwachtingen,
die men daarvan koesterde, voldeed, de kosten te vermin
deren tot f 1.000.000.Leiden heeft daaraan reeds een hoop
geld besteedvooral aan commissies van onderzoeken is bij
slot van rekening voor de kosten blijven zitten. Na dien tijd
werden er overal in ons land proeven genomen met biologi
sche reiniging, hier aan het abattoir, van Rijkswege in Til
burg en in andere plaatsen, en het resultaat is geweest, dat
het nog niet erg schitterend is. Niemand, die het aandurft,
om afvalwater van een geheele stad in hare afwisselende
samenstelling te reinigen langs biologischen weg. De onder
vinding, die men daarmede in Engeland heeft opgedaan, is
niet erg schitterend, en in sommige plaatsen komt men er
reeds weder op terug. Dat is de stand van de zaak.
Nu erken ik, dat de stank op het oogenblik heel erg is,
maar men moet bedenken, dat het ook een buitengewone
zomer is geweest. Er is zoo weinig regenval geweest als in
geen jaren het geval was; en niet alleen dat er over het ge
heele jaar weinig regen is gevallen, maar juist in het najaar,
en dat maakt de toestand zooveel erger. Nu gaat het toch
niet aan, om in een buitengewonen toestand opeens in te grijpen
en dadelijk buitengewone maatregelen te nemen. Men zou
dan wel op dezelfde gronden kunnen eischendat de Water-
steeg werd verbreedomdat er eens in de vijf jaar een mas
kerade door gaat. De zaak blijft echter in overweging en Burg.
en Weth. zullen probeeren, of er een middel is te vinden;
maar nu ineens te zeggen, dat daaraan een eind moet
komendat gaat niet. Liever had ik gehoorddat de heeren
hunne stem hadden verheven, om ons den weg te wijzen.
Maar waartoe opnieuw een commissie te benoemen? Men kan
toch niet een hoogere autoriteit noemen, dan de heer de Jong,
de Directeur van Gemeentewerken te Rotterdamdie overal
in het buitenland, o. a. in Petersburg, als adviseur voor der
gelijke aangelegenheden wordt geroepen. Wanneer zoo iemand
nu zegt, dat geen andere oplossing mogelijk is, dan eene vol
ledige rioleering, maar Leiden kan dat niet betalen, dan
moeten wij afwachtentotdat een middel is gevonden dat
is heel eenvoudig.
De heer Zaalberg heeft nog gevraagd, hoe het komt, dat hoewel
met spuien goede resultaten bereikt worden, daarmede zoo
lang wordt gewacht. Dat is heel eenvoudig; men heeft ge
wacht, totdat er water was, door den weinigen regenval was
er geen water, zoodat alle elementen hebben tegengewerkt.
De heer Fockema Andrew. M. d. V. De heer Zaalberg
heeft opgemerkt, dat sommige industrieën schade hebben van
het vuile water. Dat had ik ook al gehoord, maar mij is be
weerd, en door iemand, van wien ik dacht, dat hij de zaak
behoorlijk had onderzocht dat er ook sommige industrieën
waren, die aan den toestand schuld hadden, juist in den
laatsten tijd. Ik zal niet zeggen, welke industriënik weet
niet, of de meening van mijn zegsman juist is en wil niet
door de eene of andere industrie te noemen, die schuld
aanwrijvenmaar wel wil ik Burg. en Weth. aanbevelen, hunne
gedachten er over te laten gaan, of er hier ter stede ook
industrieën zijn, die tot vervuiling van het water buitengewoon
meewerken, en of er dan misschien ook aanleiding is, om met
dergelijke fabrieken maatregelen te treffen, om het gevaar te
keeren of te verminderen. Ik vraag slechts en beveel de zaak
in de aandacht van Burg. en Weth. aan.
De Voorzitter. Na wat de heer Korevaar reeds heeft op
gemerkt ten aanzien van de klachten over den meerderen
stank in het Rapenburg heb ik niets meer in het midden
te brengen. Alleen wil ik dit opmerken, dat naar mijne be
scheiden meening, zooals ik van verschillende zijden heb
gehoord, de zaak van de rioleering en de verwijdering van
den afval in een eenigszins ander stadium is gekomen sinds
men te Amsterdam, met verwerping van biologische reiniging,
tegenwoordig alles verwacht van het middel van water-
verversching.
Het is dus niet ondenkbaar, dat zoodoende voor ons te
eeniger tijd een nieuw onderzoek noodig wordt, of het wellicht
mogelijk zou zijn door betere waterverversching het euvel
van den stank der grachten op te heffen. Als ik goed ben
ingelicht, dan kan ik meedeelen, dat de Raad binnen niet te
langen tijd zijn gedachten daarover zal moeten laten gaan,