415 bedoeling gelegen de beide gemeenten op verschillende wijze te behandelen en het kan ook niet anders dan billijk heeten om tegenover Sassenheim alsnog dezelfde tegemoetkomende houding aan te nemen, welke later tegenover Voorschoten werd getoond. Wij geven U mitsdien in overweging uw desbetreffend besluit van 12 Juli 1906 alsnog in dien zin aan te vullen, dat aan het bepaalde sub 1° zal worden toegevoegd een bepaling van den volgenden inhoud: «Sassenheim zal echter bevoegd zijn de overeenkomst na 15, 16, 17, 18 of 19 jaar te doen eindigen, mits zij het ver langen daartoe ten minste 1 jaar te voren aan ons college te kennen geeft en tegen betaling aan de gemeente Leiden van een bedrag, groot resp. 9712.f 7943.6093. f 4153.— en 2137. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 270. Leiden, 8 November 1906. Ter vervulling van de vacature ontstaan door het aftreden van den Heer H. P. Th. van Wensenhebben wij de eer IJ overeenkomstig art 2 der verordening van 7 Mei 1896, aan te bevelen: 1. Mr. H. M. A. COEBERGH. 2. Mr. Ph. B. LIBOUREL. De Commissie van Toezicht op het M. O. J. J. Salverda de Grave, Voorzitter. Aug. L. Reimeringer, loco-Secretaris. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 9