113
minder kosten. De gemeenteweder vrij in hare bewegingen
wat het openen en sluiten der bruggen aangaat, bevoegd
om den dienst te regelen zooals zij goed vindt, zal, ook in
verband met de verminderde doorvaart, op die bediening
belangrijk kunnen bezuinigen. Door den Algemeenen Haven
meester wordt die bezuiniging berekend op ruim ƒ2000.
Eindelijk zalwant ook hierop dient te worden geletvoor
de gemeente de gelegenheid openstaan om, naast besparing
van lasten, ook een rechtstreekseh voordeel te behalen.
Immers, de gemeente, niet langer gebonden aan de overeen
komst van 1884, zal, behalve dan van de schepen recht
streeks doorvarende van en naar Katwijk en Valkenburg,
waarover straks nader, ook weder van de door de gemeente
varende schepen haven- en bruggeld kunnen heffen. Al zal
de opbrengst daarvan, bij de zeer verminderde vaart, bij
lange na zoo hoog niet zijn, als zij onder de tegenwoordige
omstandigheden zou kunnen zijn, toch zal zij waarschijnlijk
nog wel een niet te versmaden bate opleveren.
Alles tezamen genomen dus wel een bewijs, dat de ge
meente door den haar op te leggen, trouwens zeer natuur
lijken last, niet uitermate zal worden bezwaard.
Intusschen rees bij de commissie van fabricage de vraag,
of de gemeente zich niet ten aanzien van de overdracht van
het Jaagpad langs den Hoogen Rijndijk, het zoogenaamde
Utrechtsche Jaagpad, behoort te blijven stellen op het stand
punt oorspronkelijk ook door Gedep. Staten ingenomen,
maar later bij hunne missive van 4/8 September door hen
verlaten. Terwijl toch uit de oorspronkelijke concept-over
eenkomst zou voortvloeien, dat de gemeente eigenaresse zou
worden van het geheele jaagpad, voor zoover binnen hare
grenzen gelegen, zal daarvan volgens het nader schrijven
worden uitgezonderd het gedeelte begrepen tusschen het
nieuwe kanaal en de grens der gemeente. Dit is een strook
ter lengte van 250 Meter. De commissie van fabricage acht
het nu wenschelijkerdat het geheele jaagpad, voor zoover
in Leiden gelegen, aan de gemeente overga, dan dat daar
van weder een gedeelte worde uitgezonderd, opdat de ge
meente ook over dat gedeelte volle zeggenschap hebbe. Van
overwegend belang acht zij intusschen, gelijk ons nader bleek,
de quaestie niet.
En ook ons komt het voor, dat in deze zonder bezwaar
aan het verlangen van Ged. Staten kan worden voldaan.
Immers, de bewuste strook is gelegen tusschen de even
eens aan de provincie in eigendom toebehoorendedoor
haar te beheeren en te onderhouden nieuwe provinciale
vaart en het jaagpad onder Zoeterwoude en Leiderdorp,
waarvan haar eveneens het onderhoud is opgedragen. Wij
achten het dus alleszins verklaarbaar, dat zij ook op het
eigendom en het beheer van dit gedeelte van het jaagpad
prijs stelt. Maar er is nog een andere reden. Destijds heeft
de provincie in het belang van de provinciale vaart bij met
de gemeenten Utrecht en Leiden gesloten overeenkomst op
zich genomen het onderhoud van het geheele Utrechtsche
Jaagpad, voor zoover in de provincie Zuid-Holland gelegen.
De gemeente Leiden draagt ingevolge die overeenkomst
jaarlijks een bedrag van 2400.in de onderhoudskosten
bij. Is het nu niet volkomen natuurlijk, dat de provincie
alleen aan de gemeente wenscht af te staan het gedeelte
van het jaagpad tusschen de kom der gemeente en het
nieuw te graven kanaal, maar prijs stelt op het behoud van
het gedeelte tusschen het nieuwe kanaal en de grens der
gemeente, opdat beheer en onderhoud van het geheele
Utrechtsche Jaagpad, en voor zoover de provinciale vaartbelan-
gen daarbij betrokken zijn, in één hand blijven?
Wel echter, en hierin gaan wij volkomen met de commissie
van fabricage mee, bestaat er thans alle aanleiding om,
wanneer de gemeente weder een gedeelte van het onder
houd van het jaagpad voor hare rekening krijgt, ook de
aan de provincie verschuldigde uitkeering met de onder
houdskosten van dit gedeelte te verminderen. Die onderhouds
kosten werden door den Directeur aan Gemeentewerken
berekend op 250.De bijdrage aan de provincie zal dus
van 2400tot /2150.moeten worden teruggebracht.
Het 2e punt der concept-overeenkomst betreft het door
Gedep. Staten gemaakte voorbehoud ten aanzien van den
vrijdom van rechten voor schippers, komende van of gaande
naar de gemeenten aan den Rijn, bewesten Leiden, en gaande
naar of komende van het Rijn-Schiekanaal en den Rijn, en
rechtstreeks de gemeente langs de bekende wegen doorvarende.
Overigens zal de gemeente ook ten aanzien van die schippers vol
komen vrij zijn. De overeenkomst van 1884 verdwijnt.De gemeente
zal vrij zijn in de bediening der bruggen ook voor de schepen die
gaan naar of komen van Valkenburg of Katwijk; zij zal den dienst
kunnen regelen, zooals zij goedvindt. Eén ding echter wenschen
Gedep. Staten niet prijs te geven: den vrijdom van rechten
voor de hier bedoelde schepen. O. i. van het standpunt der
provincie volkomen natuurlijk. Immers ten aanzien van deze
schepen brengt het nieuw te graven kanaal geen verandering.
Schippers komende uit de Vliet en gaande naar den Zijl of
den Rijn beoosten Leiden of omgekeerd, zullen als eenmaal
het nieuwe kanaal klaar is, Leiden niet meer behoeven door
te varen. Doen zij dit toch, dan is dit volkomen vrije ver
kiezing en er kan dus geen enkel bezwaar bestaan om die
schippers voor de aan hen bewezen diensten te laten betalen.
Maar anders is het met de schippers, die varen van of naar
Valkenburg of Katwijk. Ook al is de vaart omgelegd, zullen
zij om die vaart te bereiken door Leiden moeten varen. De
provincie nu stelt prijs op een vrije vaart door de geheele
provincie. Opdat deze er zij, en bovendien de op Valkenburg
en Katwijk varende schippers niet in slechter conditie komen
te verkeeren, dan zij nu zijn, zal dus voor hen vrijdom van
rechten moeten behouden blijven.
Overigens is deze geheele vrijdom van betrekkelijk weinig
belang. Het aantal schepen toch, dat van dezen vrijdom ge
nieten zal, is betrekkelijk gering en zal ook wel altijd gering
blijven.
De commissie van fabricage gevoelt voor dezen vrijdom
niet veel. Toch zou zijmet het oog op de zeer belangrijke
voordeelen welke voor Leiden aan de omlegging der vaart en
de overname der in de concept-overeenkomst vermelde eigen
dommen verbonden zijn, de zaak op een verwerping van deze
voorwaarde niet gaarne zien stranden.
Ook ons komt het voor, dat dit van de zijde der provincie
zeer natuurlijk en voor de gemeente weinig bezwarend voor
behoud gereedelijk kan worden aanvaard.
Alles tezamen genomen geven wij U dan ook in overweging
ons te machtigen aan Gedeputeerde Staten te berichten, dat
de gemeente bereid is tot het sluiten der aangeboden con
cept-overeenkomst over te gaan, onder voorwaarde dat de
jaarlijksche bijdrage van de gemeente in de onderhouds
kosten van het Utrechtsche Jaagpad van 2400.tot/2150.
zal worden teruggebracht.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
's Gravenhage4/8 September 1906.
Wij haasten ons eene vergissing te herstellen welke in
onze missive van 21 Augustus N°. 29/1 begaan is.
Het is de bedoeling, dat na de voltooiing van het nieuwe
kanaal aan Uwe gemeente zal overgaan het jaagpad langs
den Nieuwen Rijn tot aan het nieuw te maken kanaal. Ver
mits het nieuwe kanaal het jaagpad langs den Rijn op 250 M.
bewesten de gemeentegrens zal snijden, is het dus niet juist
dat het geheele jaagpad langs den Rijn, voor zoover dit in
Uwe gemeente ligt, na de voltooiing van het nieuwe kanaal
moet overgaan.
U gelieve dus in dien brief in plaats van de uitdrukking
»het jaagpad langs den Rijn, voor zoover dit in uwe ge
meente ligt", en later »het jaagpad langs den Nieuwen Rijn,
voor zoover het op grondgebied van de gemeente ligt" te
lezen: »het jaagpad langs den Nieuwen Rijn van het eind
punt in Leiden tot de werken door de Provincie ten behoeve
van het nieuwe kanaal te maken."
De Gedeputeerde Staten der Provincie Zuid-Holland,
Krap, lo-Voorzitter.
Tavenraat, Griffier.
's Gravenhage21/25 Augustus 1906.
Door de Staten dezer Provincie is bij hun besluit van 17
Juli N°. XXIII besloten:
le. Tot voltooiing van de vaartverbetering tusschen Rijn en
Schie over te gaan tot het graven van een nieuw kanaal van
de Lammebrug tot in den Rijn tegenover de Zijl, met beweeg
bare bruggen, zooals in de voordracht van Gedeputeerde
Staten is omschreven, en daarna tot het beweegbaar maken van
de drie vaste bruggen in het Rijn-Schiekanaal onder Voorburg.
2e. Gedeputeerde Staten op te dragen om zoodra de
gemeente Leiden zich zal hebben verbonden om na de in
gebruikstelling van het nieuwe deel van het Rijn-Schiekanaal
de Provinciale werken op grondgebied der gemeente, niet
behoorende tot het nieuwe kanaal, in eigendom, beheer en
onderhoud over te nemen, met verzekering van een vrije
doorvaart van vaartuigen van en naar de gemeenten aan
den Rijn bewesten Leiden naar en uit het Rijn-Schiekanaal
en den Rijn, de noodige stappen te doen tot het verkrijgen
van eene wet verklarende dat het algemeen nut de onteige
ning vordert ten behoeve van het maken van bovenomschre
ven kanaal.
Het graven van het nieuwe kanaal, waardoor een einde
zal komen aan de doorvaart door Uwe gemeente, is blijkens
het tweede punt van dit besluit afhankelijk gemaakt van eene
verbintenis vooraf door den Raad Uwer gemeente aan te gaan.
De verlangde verbintenis schijnt weinig toelichting te be-
behoeven.
Zoodra het nieuwe kanaal in gebruik is genomen, zullen