108 voordracht van Burg. en Weth. begeleidde, ontwaard hebben, dat de schoolopziener niet altijd-gelukkig-conséquent is in zijn eisch van informatie naar alle sollicitanten. Men tast echter in het duister rond wanneer de schoolopziener wèl zijne op vatting handhaaft en wanneer niet. In de vraag of alle sollicitanten naar eene onderwijzersplaats recht hebben op een onderzoek naar hunne bekwaamheid, hebben de Arrondissements-Schoolopziener en Gedeputeerde Staten ongelijk. Zelfs waar het de voordracht van het hoofd eener school geldt, kunnen Burg. en Weth. in overeenstemming met den Arrondissements-Schoolopziener slechts zes van de sollicitanten tot het vergelijkend onderzoek toelaten. Voor de onderwijzers is daaromtrent niets bepaald. Hoe Burg. en Weth. aan de voordracht van minst ens drie bevoegden komen, is aan hen in overleg met den Arrondissements- School opziener overgelaten. Van eenig recht van sollicitanten kan geen sprake zijn. Natuurlijk kan de schoolopziener zooveel informatiën inwinnen als hem belieft, om zich voor het overleg behoorlijk op de hoogte te brengen. Maar als op de geschiktheid der drie voorgedragenen niets is aan te merken, zou een verder inwinnen van informatiën nutteloos tijd vermorsen worden. De omstandigheid, dat de Arrondissements-Schoolopziener zoo ver buiten Leiden woont, maakt het bovendien meer malen bezwaarlijk in spoedeischende gevallen en die doen zich herhaaldelijk bij vacatures en bij de voorbereiding van voorziening daarin voor met den schoolopziener mondeling van gedachten te wisselen. Komt dan daarbijdat de ver standhouding van den schoolopziener tot het Hoofd eener school niet van zoodanigen aard is als wel wenschelijk ware, dan is zulks ook zeker niet bevorderlijk tot het plegen van overleg. De wet eischt trouwens dit overleg van hoofd met school opziener nergens, zelfs zoude de vraag kunnen rijzen, of een zoodanig voorafgaand overleg de onbevangenheid en de zelf standigheid van het Hoofd niet in gevaar zou kunnen brengen. Wij hopen en vertrouwen echter, dat de Arrondissements- Schoolopziener zijn gedragslijn wel zal willen wijzigen en verzekeren gaarne, dat onzerzijds alles zal worden gedaan, om, met behoud van onze zelfstandigheid, den schoolopziener zoo veel mogelijk ter wille te zijn. De vele brieven, waarnaar de schoolopziener Uwen Raad in zijn schrijven van 13 Aug. 1906, n°. 247, verwijst, liggen alle ter Leeskamer voor U ter inzage; de drie in zijn schrijven van 13 Aug. eerstgenoemde waren trouwens reeds gevoegd bij de voordracht vacature »Bomli" en kunnen U dus bekend zijn; tevens voegden wij daarbij afschrift van een dezerzijdsch schrijven aan den Arrondissements-Schoolopziener d.d. 12 Juni 1901, N*. 920. Hoewel die brief dateert van vóór vijf jaren dus ongeveer drie maanden na de infunctietreding van den schoolopziener en drie maanden vóór de benoeming van den tegenwoordigen Wethouder van Onderwijs, zoude men, wegens zijne actualiteit, meenen, dat hij dezer dagen geschreven was. Merkwaardig ook, dat reeds toen de Jongensschool 2e klasse het onderwerp was eener tardieve indiening van advies. Resumeerende hebben wij de eer Uwen Raad voor te stellen den brief van den Arrondissements-Schoolopziener aan te nemen voor kennisgeving en den wensch uit te spreken, dat voortaan gemeen overleg tusschenBurg. enWeth. en denArrondissements- Schoolopziener moge leiden tot voordrachten met zoodanigen bekwamen spoed als maar eenigszins overeenkomt met en ge vorderd wordt door de belangen van het onderwijs hier ter stede. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 256. Leiden, 5 November 1906. Ingevolge de wet van 5 Juni 1905 (Staatsblad n°. 154), worden de Directeuren en Leeraren, die met ingang van 1 Januari 1906 in functie waren aan Gemeentelijke Hoogere Burgerscholen en Gemeentelijke Kweekscholen voor Onder wijzers en Onderwijzeressen, en die zich met ingang van dien datum in de Rijkspensioensregeling hebben doen opnemen, beschouwd als burgerlijke ambtenaren. Bij missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken, dd. 25 Augustus 1906, n°: 10083, afd. O., medegedeeld bij circulaire van Heeren Gedeputeerde Staten dezer provincie d.d. 28 Augustus j.l. n°. 38 (Prov. blad n°. 84), worden de Gemeenteraden uitgenoodigd over te gaan tot het vaststellen van de pensioensgrondslagen voor bovenbedoelde Directeuren en Leeraren, voor zoover die grondslagen nog niet zijn vast gesteld. Uit de te nemen besluiten zal moeten blijken de pensioens grondslag, waarnaar te rekenen van 1 Januari 1906 wordt bijgedragen voor pensioen in de betrekking of in elk der verschillende betrekkingen afzonderlijk, indien belanghebbenden gelijktijdig meer dan ééne betrekking bekleeden. Aangezien de bedoelde vaststelling door Uwe Vergadering tot dusverre niet is geschied, stellen wij U voor thans de pensioensgrondslagen voor de bovenbedoelde leeraren vast te stellen op het bedrag, achter ieders naam in den hier volgen den staat vermeld. STAAT, houdende vaststelling van de pensioensgrondslagen voor de Directeuren, Leeraren en Leeraressen, die op 1 Januari 1906 aan de Gemeentelijke Hoogere Burger school voor Jongens, die voor Meisjes en de Gemeen telijke Kweekschool voor onderwijzers en onderwijze ressen in functie waren. Aan den Gemeenteraad. Buig. en Weth. van Leiden. N°. 257. Leiden, 5 November 1906. Sedert 1 Januari 1906 zijn de jaarwedden verhoogd van de volgende leeraren aan het Gymnasium: die van den heer Dr. L. Punt, Rector, met ingang van 1 Januari 1906 tot f 3600. die van den heer H. J. Cohen, leeraar, met ingang van 10 Juni 1906 tot f 330. die van den heer Dr. H. W. de Graaff, leeraar, met ingang van 2 October 1906 tot f 440. aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens: die van den heer Dr. G. M. Rutten, leeraar, met ingang van 16 Januari 1906 tot 1400. die van den heer W. Massink, leeraar, met ingang van 15 Mei 1906 tot f 3060.— die van den heer Dr. J. C. Schalkwijk, leeraar, met ingang van 1 September 1906 tot 2145.en aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes: die van mej. J. G. Becking, leerares, met ingang van 8 Februari 1906 tot f 800.—. Ingevolge het 2e lid van art. 13 der Burgerlijke Pensioen wet moet bij elke verandering van belooning van Burgerlijke Ambtenaren de grondslag voor het pensioen op nieuw worden geregeld. Aangezien dit tot dusverre niet plaats had stellen wij U voor den pensioensgrondslag voor bovengenoemde titularissen alsnog opnieuw vast te stellen op het bedrag, hierboven achter ieders naam vermeld. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Inrichting, waaraan verbonden. Naam. Betrekking. Pensioens grondslag op 1 Jan. 1906. Hoogere Burgerschool voor Jongens. Dr. J. L. Andreae Directeur. f 4000.— P. Werkman Leeraar. 3180— Dr. B. J. Goossena 7) 2745— Mr. P. M.von Baumhauer 7) 1800— C. van der Waals 77 540— W. Draaijer 7» 2720— 77 2720— 77 2830— 7» 2830 Dr. G. M. Rutten 1300— J. de Jo3selin de Jong. 7» 2940— Dr. J. C. Schalkwijk ff 2100— J. Verwer 77 2830— G. M. Kosters. 77 2170— C. A. Bader 77 600— Dr. M. J. Ruijs 2428.58 Hoogere Burgerschool voor Meisjes. Moj. A. E. S. Michelsen Leerares. 1500— C. Ligtenberg 7) 1500— v J. G. Becking V d 700.- J. J. Mulder it 400— Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen. Direct, en Leeraar. 3050— P. Werkman Leeraar. 525.— H. Oberman 77 2100— Dr. H. J. Taverne 77 1350— W. Koops V 525— J. G. Enders 300— Chr. Kok T) 600—

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 2