100 Thans verzoekt het Bestuur om van het gymnastieklokaal der jongensschool le klasse te mogen gebruik maken. Uit den aard der zaak zal, waar het onderzoek zich reeds over alle scholen uitstrekte, ook op dit verzoek door Uwe Vergadering af wijzend moeten worden beschikt. Nog nimmer werd het gym nastieklokaal der school aan de Aalmarkt aan een particu liere vereeniging ten gebruike afgestaan, omdat dit gebruik met het oog op de bijzondere ligging van het lokaal, dat slechts te bereiken is door de deur en de speelplaats der school aan de Aalmarkt, gevaar zou kunnen doen ontstaan voor de veiligheid van de scholen aan Aalmarkt en Breestraat van de Stadsgehoorzaal en van de Fransche kerk. En nu kan men toch zeker niet van de gemeente verlangen, dat zij bij beschikbaarstelling harer gemeentegebouwen voor particuliere belangen, tevens voor extra-politietoezicht zou zorgdragen. En evenmin zou het gemeentebestuur, naar wij meenen, vol doende gedekt zijn, indien het die bijzondere bewaking aan de particulieren zelf overliet. Blijkt dus dat met den besten wil der wereld aan het ver langen der vereeniging niet kan worden tegemoetgekomen, dan mogen wij toch ten slotte de opmerking niet weerhouden, dat het bestuur zich wel wat al te veel op het standpunt plaatst, als zou de vereeniging recht hebben op het gebruik van een gemeentelijk gymnastieklokaal. Zoowel toon en inhoud van het d.d. 7 Juni j.l. aan ons college gericht adres, als de uitdrukking «onderhandelingen met het Dagelijksch Bestuur" in het adres aan Uwe Vergadering, alsmede het persoonlijk optreden van het bestuur bij de leden van ons college geven daarvan blijk. En daarom schijnt het ons niet ondienstig er hier nog eens met nadruk op te wijzen, dat de liberaliteit van het gemeentebestuur om, waar dit mogelijk is, gemeente gebouwen onder zeer weinig bezwarende voorwaarden ten behoeve van particuliere vereenigingen beschikbaar te stellen toch allerminst de gevolgtrekking wettigt, dat de gemeente verplicht zou zijn aan iedere gymnastiekvereenigingdie dit maar verlangt, een gemeentelijk gymnastieklokaal ten ge bruike af te staan. Op de bovenaangegeven gronden geven wij U in over weging afwijzend op het verzoek te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Edelachtbare Heeren! Geeft met verschuldigden eerbied te kennen: Het Bestuur der Gymnastiek- en Schermvereeniging »Sparta" te Leiden, opgericht 27 October 1882, goedgekeurd bij Konink lijk Besluit van 22 Sept. 1884: dat zijne onderhandelingen met het Dagelijksch Bestuur, dd. 26 Maart en 5 Juni 1.1., betreffende de aanvrage van een gymnastieklokaal, niet naar wensch zijn geslaagd, omdat er volgens den officiëelen rooster geen andere gelegenheden vacant zijn dan het gymnastieklokaal aan de van der Werffstraat des Vrijdags en het gymnastieklokaal aan de Pieterskerk gracht des Zaterdags; dat het om overwegende redenen van deze twee gelegen heden geen gebruik kan maken, daar één oefeningsavond te weinig is voor voldoende oefening, terwijl het werken in twee verschillende lokalen onmogelijk is; dat de tijd verloopen gedurende de onderhandelingenreeds zijn nadeeligen invloed doet gelden in «Sparta's" vereenigings- leven en daardoor haar voortbestaan en doel: de beoefening der gymnastiek en schermkunst, eene volkszaakten nauwste met de vorming eener jongere generatie samenhangend, ernstig in gevaar gebracht zijn; dat. het beleefd verzoekt van andere lokalen dan boven ge noemd gebruik te mogen maken, zoo mogelijk van het gym nastieklokaal der school aan de Aalmarkt, en wel voor twee avonden a twee uren per week. 't Welk doende, Namens het Bestuur der G. en S. y>Sparta J. P. v. BRUSSEL, Secretaris. Leiden, 29 Aug. 1906. Haarlemmerstraat 267. N°. 248. Leiden, 11 October 1906. üe Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen dat zij tegen de in hare handen gestelde begrooting der Stads Bank van Leening, dienst 1907, geene bedenkingen heeft. Zij adviseert U derhalve tot goedkeuring van die begrooting te besluiten. Aan den Gemeenteraad. De Comm. v. Financiën. N°. 244. Leiden, 11 October 1906. In uwe vergadering van den 12den Juli 1.1. werd een com missie van drie leden benoemd ten einde een onderzoek in te stellen omtrent de gegrondheid der door eenige vergun ninghouders tegen hunnen aanslag in het vergunningsrecht ingediende bezwaarschriften. Wij hebben de eer het door die commissie uitgebracht rapport hierbij aan Uwe Vergadering over te leggen. Bij deze overlegging past allereerst een woord van lof voor den ernst en de nauwgezetheid, waarmede de commissie hare taak heeft vervuld. Zij heeft een uitgebreid onderzoek inge steld en als resultaat van dat onderzoek een uitvoerig en degelijk rapport uitgebracht, waarin de schatting van de huur waarde der vergunningslocaliteiten van alle zijden wordt bekeken. Toch, al kunnen wij met veel van hetgeen door de com missie wordt uitgevoerd medegaankunnen wij ons met de conclusie, waartoe hare overwegingen haar hebben geleid, niet vereenigen. En het zal ons niet moeilijk vallen de rede nen daarvan uiteen te zetten, waar immers juist in de moti veering zelve harer conclusie door de commissie de grond onzer afwijkende meening is gelegen. De commissie wijst er op hoe twee der deskundigen, aan wie de herschatting is opgedragen, bij die schatting een stelsel toepassen, dat volkomen op de wet is gebaseerd. Daarentegen neemt de derde als grondslag zijner berekening een factor aan, dien de wet niet alleen niet kent, maar ook, waar zij de factoren, waarmede rekening behoort te worden gehouden uitdrukkelijk noemt, bepaaldelijk niet wil. De conclusie ligt voor de handeen schatting in strijd met de wet gedaan, kan nimmer juist zijn. De commissie erkent dit zelve ook. Maar, zegt zij, in billijkheid is er voor die wijze van schatting van den derden deskundige wel wat te zeggen. Zij telt daarom de uitkomsten, door ieder der drie herschatters afzonderlijk verkregen, te zamen, deelt dit bedrag door 3, en komt dan op die wijze tot een huurwaarde, die voor 7 van de 8 recla manten iets lager is, dan waarop zij door ons college, over eenkomstig het advies van de meerderheid der herschatters, bepaald is. Het is duidelijk, dat wij met een dergelijke redeneering niet kunnen medegaan. Het stelsel van schatting van den derden deskundige, de commissie erkent het bij herhaling, steunt niet op de wet. Toch wil zij bij de bepaling van de huur waarde en daarmede bij de vaststelling van het vergunnings recht met de uitkomsten zijner schatting rekening houden. Dit nu gaat o. i. niet aan. En het eenige wat dan ook Uwe Vergadering, na de kennisneming van het rapport en met de wetenschap die het onderzoek der commissie haar gegeven heeft, doen kan, is dit: handhaven van den aanslag, zooals deze overeenkomstig het advies van de meerderheid der des kundigen. met inachtneming van het wettelijk voorschrift is vastgesteld. Trouwens het stelsel van schatting van den derden des kundige, waarvoor de commissie uit een billijkheidsoogpunt zooveel te zeggen vindt, berust op een geheel ondeugdelijken grondslag. Deze deskundige houdt rekening met de door de tappers behaalde winst en neemt dan aan, dat bij een zekeren verkoopsprijs per glas ook de winst per Liter op een vast bedrag kan worden gesteld. Deze redeneering nu kan natuur lijk niet opgaan, omdat zij uitgaat van de onjuiste praemisse dat alle vergunninghouders sterken drank van dezelfde hoedanig heid uitschenken. En is eenmaal op die wijze de winst berekend, dan wordt deze eenvoudig door 4 gedeeld om tot de huur waarde te komen. Dit stelsel, wij zeggen het der commissie na, is het toppunt van eenvoud, maar wij zouden geneigd zijn er aan toe te voegen ook de meest zekere manier om tot een ondeugdelijke schatting te geraken. En nu willen wij niet ontkennen, dat ook de classificatie, waarvan door de beide andere deskundigen bij de schatting wordt gebruik gemaakt, eenigszins willekeurig is. Dit is bij iedere classificatie het geval. Maar een feit is dat bij de methode door hen gevolgd, als grondslag voor de berekening van het vergunningsrecht wordt aangenomen wat de wet wil en niets anders dan de wet wilt. w. «de huurwaarde, die de localiteit, in verband met den omvang van het bedrijf, kan geacht worden te bezitten." Overigens zullen ook wij niet beweren, dat dit stelsel nu juist een «ideaal" stelsel kan worden genoemd. En wij ge voelen zeer goed dat daartegen vele en gegronde bezwaren kunnen worden ingebracht. Maar aan den anderen kant verlieze men niet uit het oog hoe uiterst moeielijk het vraagstuk is, waarvoor het gemeentebestuur hier door den wetgever wordt geplaatst. Niet juist evenwel is het, gelijk de commissie te verstaan geeft, dat dit stelsel indertijd in overleg met Burge meester en Wethouders zou zijn vastgesteld. Althans in de notulen onzer vergaderingen van het jaar 1882 wordt daarvan niets gevonden. En een dergelijke opdracht zou ons ook trouwens ongeoorloofd voorkomen. Waar Uwe Vergadering

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 4