92 man, zal het bewijs dat de inhouding heeft plaatsgehad, welhaast nimmer te leveren zijn. Het tweede verzoek van adressant berust op een misverstand Art 11 zegt, dat waar het werken geldt, waarop de bepalingen omtrent minimum-loon en maximum-arbeidsduur van toepas sing zijnde aannemer verplicht is de daartoe in het bestek aangewezen onderdeelen van werken op het werk te doen ver vaardigen en dat van dit voorschrift alleen ontheffing kan worden verleend onder voorwaarde: 1°. dat de fabrieken of werkplaatsen, waar de bedoelde onderdeelen vervaardigd zullen worden, binnen de gemeente gelegen zijn; 2°. dat op deze fabrieken en werkplaatsen een regeling van loon en arbeidsduur bestaat, die voor de betrokken werklieden tenminste even gunstig is, als de regeling, die gelden zou op het werk; en 3°. enz. Ook waar het werken geldt waarop de bepalingen wel van toepassing zijn, geldt dit voorschrift dus niet voor de niet in het bestek aangewezen onderdeelen van werken. En nu zou adressant zelfs uitbreiding van het voorschrift verlangen tot de werken waarop de bepalingen niet van toepassing zijn. Het is duidelijk, dat dit verzoek niet voor inwilliging vatbaar is, waar toch zeker wel in de eerste plaats de bepalingen zelve zullen moeten gelden, alvorens van de toepassing van een facultatief voorschrift dier bepalingen sprake zal kunnen zijn. Overigens wijst reeds de Directeur van Gemeentewerken er op, dat zelfs ten aanzien van werken, waarop de bepalingen wel van toepassing zijn, het voorschrift van art. 11 ten aan zien van ijzer- en smidswerk nimmer kon worden uitge vaardigd. Daaraan staan te groote moeilijkheden in den weg. De middelen van controle zijn ten eenenmale ontoereikend bevonden om te kunnen nagaan of de voorgeschreven arbeids voorwaarden behoorlijk worden nageleefd. En hoe dit bezwaar inzonderheid geldt ten aanzien van de vervaardiging van smids en ijzerwerken, blijkt uit het rapport van den Directeur. Wat eindelijk het verzoek om invoering van vakbesteding betreft, te dien aanzien meenen wij 't mogen verwijzen naar ons praeadvies op het verzoek van het bestuur der Leidsche Smeden vereeniging. Daaruit blijkt duidelijk, dat zonder eenige zekerheid dat invoering daarvan een loonsverhooging voor de werklieden ten gevolge zou hebben, die loonsverhooging indien verkregen, toch alleen ten koste van de gemeentekas, en dus van de belastingschuldigen zou worden bereikt. Alles te zamen genomen geven wij dan ook in overweging niet op de verzoeken van adressant in te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Edel Achtbare Heeren! De ondergeteekenden, C. Roos en H. A. Goddijn, respec tievelijk Voorzitter en Secretaris der gecombineerde Werk lieden Vereenigingen in de Metaalindustrie te Leiden, welke combinatie bestaat uit: de Smeden en Koperslagers Vereeni ging. «Nut door Vriendschap", het Metaalbewerkersgilde «St. Eloy", onderafdeeling der Ned. R. C. Volksbond, en de Pro- testantsch Christelijke Metaalbewerkers Vereeniging: Geven met verschuldigden eerbied te kennen dat zij kennis genomen hebben van het aan Uw Geacht College gericht adres van den Bond van Smedenpatroons in Nederland, afdeeling Leiden; dat zij in verband met dit adres nader de volgende ver zoeken onder Uw aandacht wenschen te brengen 4o. Om bij Art. 3 der bepalingen omtrent minimum loon en maximum arbeidsduur, een alinea te voegen, waarin be paald wordt, dat bij de uitbetaling van het loon, door den werkman en den werkgever een formulier wordt geteekend, waarin de eerste verklaard het loon te hebben ontvangen en behouden, en de tweede dat hij van bedoeld loon geen ge deelte heelt teruggeëischt. Deze formulieren moeten met de loonlijsten bij de Directie worden ingeleverd. 2o Om voor de werken waarop volgens oordeel van Bur gemeester en Wethouders de bepalingen omtrent minimum loon en maximum arbeidsduur niet van toepassing kunnen zijn, toch toe te passen wat thans voor onderdeelen bepaald wordt onder 1», 2o en 3» van Art. 11 der bepalingen. 3o. Om bij eventueel aan te besteden werken zooveel mogelijk de Vakbesteding toe te passen. dat het doen van deze verzoeken in verband staat met een ten gunste der smidsgezellen in het burgerbedrijf gevoerde actie tot het verkrijgen van een minimum loon van 19 cents per uur; dat de patroons in dit bedrijf erkennen dat de vraag der gezellen allenzins billijk is, en zelfs zeer gaarne aan het verzoek zouden voldoen, dat zij evenwel hier nog niet toe over kunnen gaan zoolang er in het smidsbedrijf toestanden bestaan waar van bovengenoemde verzoeken het uitvloeisel zijn dat de werklieden erkennen, de ongezonden toestand in het bedrijf, en het voor hen finantieel nadeelig gevolg daarvan; erkennende dat ook door de Gemeente, deze toestand be stendigd wordt bij door haar uitbesteede werken, meenden zij dit onder Uw aandacht te brengen, en de volgende toe lichting op haar verzoeken, U de gegrondheid er van zal aantoonen. Toelichting. Het onder lo gedane verzoek diend om een euvel tegen te gaan waarvan de werkliieden de dupe worden. Het komt toch meermalen voor, dat een patroon aan alle bepalingen voldoet, ook wat betreft de uitbetaling van het loon, maar later een gedeelte van het loon terugeischt, en door den werkman in den regel niet geweigerd kan worden, dan ten koste van verlies van werk. Zeker zult gij met ons erkennen, dat al worden de bepalingen nagekomen, hier toch een ont duiking plaats vindt, waarop geen der Artikelen dezer be palingen van toepassing zijn. Redenen waarom wij aandringen Art 3 in den geest door ons bedoeld aan te vullen. Voor het doen van het 2° verzoek kwam in overweging, dat thans werk, en met name smidswerk, door de Gemeente aanbesteed wordt, gegund aan buiten de Gemeente geves- tigden inschrijvers, ook wel aan ingezetenen, geen smeden patroons, die dan echter op hunne beurt het werk buiten de Gemeente doen vervaardigen. Moge het misschien waar zijn dat de Gemeente hierdoor een klein geldelijk voordeel heeft, zeker is het dat de belastingbetalende ingezetenen, zoowel patroons als werklieden, ten zeerste in hun belangen worden geschaadt. Mogten den door ons gevraagde bepalingen worden vastgesteld, zoo zouden daardoor verkregen zijn, dat het werk in de Gemeente gemaakt wordt, wat op zijn beurt weer bij- draagd tot beteugeling der werkeloosheid, en ten tweede wordt den werkman voor alle gemeentewerk een minimum loon toegekend, waardoor de concurentie der patroons onderling zal verminderen, wat zeer te wenschen is, te meer waar men ziet, dat juist het loon van den werkman datgene is waar over de concurentie loopt, want waar materiaal en grond stoffen voor allen toch aan denzelfden prijs onderhevig zijn, is het lage loon juist het voetstuk waarop de concurentie is geplaatst. Door aan ons verzoek te voldoen, zou ons inziens deze mis stand uit den weg zijn geruimd. Bij wat wij onder 3° vragen, om bij aanbestedingen gebruik te maken van Vakbesteding, moet worden opgemerkt dat bij het thans heerschende stelsel van aanbesteden in massa, den smid meestal de dupe wordt van den hoofdaannemer. Het gebeurd toch meesten tijd, dat wanneer een werk aanbesteed wordt, de aannemer voor het benoodigde smeedwerk prijs opgaaf vraagt bij den smid, en met dien prijsopgaaf de andere smeden afloopt, om het op deze wijze nog goedkooper gemaakt te krijgen. Het gevolg hiervan is dat het werk gemaakt wordt voor eene^ prijs, die eenvoudig bespottelijk te noemen is. Nu kan opgemerkt worden, maar men behoeft toch voor zoo'n lage prijs niet te leveren. Daartoe kan als antwoord dienen, dat men bij gebrek aan werk, al zijn best doet om werk te krijgen. Wanneer daar nog bij komt, dat dengene die het werk geeft zegt: Als je het daarvoor maakt heb ik nog meer werk voor je, of. Wil je het er niet voor maken, ik ga naar een ander, en je behoeft nooit meer op werk van mij te rekenen. Deze uitbuiting vindt voor den smid en zeker ook voor anderen, een welig veld om te bloeien in de aanbesteding in massa. Dat hier het loon van den werkman het eerst in het gedrang komt zal zeker niemand betwisten. Wordt nu de vakbesteding ingevoerd, dan is de smid en anderen niet meer afhankelijk van den hoofdaannemer en kan deze op hem geen pressie uitoefenen als bovengeschetst, maar kan een ieder naar het werk mededingen voor eene prijs waarop hij meent het werk te kunnen maken, en dan ook een redelijk loon kunnen en moeten betalen, zonder dat dit schade doet voor de Gemeente, omdat bij de aanbesteding in massa blijkt, dat door de inschrijver, voor het smidswerk niet de laagste, maar de hoogste prijs wordt berekend. Overtuigd van het redelijke en billijke van onze verzoeken, verwachten wij van Uw Geacht College een gunstige beslis sing, welke zeker voor de finantieele belangen van den smids gezel van groote invloed zal zijn. Hetwelk doende Namens de gecombineerde Werklieden-Vereenigingen in de Metaal industrie te Leiden. UEds. Dw. Dr. C. Roos, Voorzitter. H. A. Goddijn, Secretaris. Secretariaat, le Binnenvestgracht 9. Leiden, 13 Juni 1906.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 4