DONDERDAG 12 JULI 1906. Ill en gezegd: Stemt even voor de uitgave van zeshonderd gul den, anders krijgt 'tvolk geen vuurwerk. Het heeft verder mijne aandacht getrokken, dat de Commissie van Financiën niet gehoord is in deze. Ik kan zoo op 't oogen- blik niet beoordeelen in hoeverre de gemeentekas op dit oogenblik kan toelaten zes honderd gulden uit te geven. Tegen de uitgave daarvan zou misschien geen groot bezwaar bestaan, maar ik wil nog iets anders vragen, of het wel noodzakelijk is, dat van gemeentewege nu nog weder een vuurwerk wordt gegeven. Burg. en Weth. motiveeren hun voorstel met de mededeeling, dat de Rembrandtfeesten grooten- deels buiten de groote burgerij omgaan. Welnu, wanneer dat zoo is en de burgerij er koud onder blijft, zou ik niet kunnen aanbevelen nog eens zeshonderd gulden daarvoor uit te geven. Maar er is nog iets. Wanneer er werkelijk te weinig te doen was, dan zou er misschien reden zijn tot de uitgave over te gaan. Doch als ik in het officieel programma zie, datbehalve de komst van H. M. de Koningin-Moeder en Z. K. H. den Prins, wier rijtoer door de stad voor velen een groote aantrekkelijkheid aan den dag geeft hier zal zijn: een concert in het van der Wprffpark, een gondeltocht, een fakkeloptocht en een avond concert terwijl er bovendien Kermis op den Burcht is tegen een lage entrée, dan zou ik zoo zeggen: mijn liefje wat wil je nog meer. Daarom komt het mij voor, temeer daar ik wel heb bemerkt, dat het groote publiek weinig gevoelt voor de a.s. feestelijkheden, dat wij werkelijk die zeshonderd gulden niet moeten uitgeven. Ik acht het niet wenschelijk, dat de ge meente, ten einde luister aan de feesten bij te zetten nog weder zeshonderd gulden beschikbaar stelt uit den zak der belastingschuldigen. Mijn hoofdbezwaar blijft echter, dat het plan tot het doen geven van een vuurwerk eergisteren is gevormd, het voorstel daartoe gisterenavond is ingediend en wij thans daarover moeten beslissen. Ik kan niet zeggen, dat een dergelijke handelwijze mij heeft bevredigd, maar zelfs ten zeerste heeft ontstemd,, waaraan ik bij deze uiting heb willen geven. De Voorzitter. Ik kan op hetgeen de heer Fokker heeft gezegd, het volgende antwoorden. Dat de heer Fokker weinig voor de Rembrandtfeestviering gevoelt, is reeds gebleken bij zijn tegenstemmen ten opzichte van de uitgave van twee duizend gulden voor de oprichting van het monument. Dat hij er ook niet veel voor zou gevoelen, dit feest vanwege de gemeente op te luisteren, verwondert mij dan ook niet al te zeer. Maar wat mij wel verwondert, dat zijn de argumenten, die hij tegen dit vooorstel heeft te berde gebracht. Die argumenten zijn, op de keper beschouwd, van weinig waarde. De late indiening van dit voorstel acht' de heer Fokker een blijk te zijn van weinig deferentie voor den Raad. Hij vergeet echter, dat Burg. en Weth. de overtuiging gekregen hebben, dat er te weinig voor het volk te doen was, na inzage van het officieel programma, dat eerst eergisterenavond is verschenen. Van af dat oogenblik is aan Burg. en Weth. uit wat gedaan en niet gedaan zou worden gebleken, dat er voor net groote publiek te weinig te zien zou zijn. Nu zegt de heer Fokker, dat het hem, na inzage van het feestprogramma, voorkomt, dat er juist veel is te zien. Hij vergeet daarbij echter, dat van den gondeloptocht door het groote publiek niet veel is te zien en dat een concert in het van der Werffpark een zaak is, die veel voorkomt, aangezien daar iedere week door de schutterij muziek wordt, gemaakt; dat is dus niets bijzonders. VV'aar derhalve voor de niet- betalenden niets bijzonders wordt gegeven, is, naar onze meening, een vuurwerk, dat een geliefd volksvermaak is te noemen, niet overbodig. Aangezien nu de Commissie wegens geldgebrek niets meer kan doen, ligt het op den weg der gemeente om in deze leemte te voorzien, en zijn wij te rade gegaan hiertoe in allerijl over te gaan en meenden wij, dat daartegen bij den Raad geen bezwaar zou bestaan. Ik geef toe, dat de Commissie van Financiën eerst had moeten worden gehoord, doch door den noodzakelijk over- matigen spoed is dit niet kunnen gebeuren. Evenwel zou de Commissie nog wel heden door mij in de gelegenheid zijn gesteld hare meening in dit opzicht te kennen te geven. De heer Fokker heeft ook gezegd, dat de finantieele toestand onzer gemeente niet voordeelig is, doch deze betrekkelijk geringe kosten zullen nog wel aan ons budget kunnen worden toegevoegd, temeer waar het hier geldt het groote publiek een feestviering, eene vermakelijkheid te verschaffen, die voor iedereen bereikbaar is en door iedereen gezien kan worden. Zoo alles bij elkander genomen, moet ik zeggen, dat ik meen, dat tegen dit voorstel werkelijk niets valt in te brengen. De heer Fokker. M. d. V. Ik wil tegenover hetgeen U tegen het door mij gesprokene hebt gezegd het volgende opmerken. Ten eerste heeft het ten zeerste mijne bevreemding gewekt, dat Burg. en Weth. niet zouden hebben geweten, wat er te doen zou zijn, aangezien o. a. de Burgemeester eere-voorzitter en de heer Wethouder van Hamel penningmeester van het Comité is. Ik zou denkendat die heeren toch zeker wel iets hebben geweten van hetgeen er te doen zou zijn. Voorts is mij nog eene tegenstrijdigheid opgevallen. Burg. en Weth. zeggen n.l., dat eerst Dinsdag 1.1., toen zij het officieel programma ontvangen hadden, bij hen vaststond, dat er te weinig te doen zou zijn, terwijl wij in het ingekomen stuk lezen, dat daarop van verschillende zijden de aandacht van Burg. en Weth. was gevestigd. Hoe rijmt zich dat? Wat den gondeltocht betreft, ben ik van meening, dat vanaf den Vinkweg tot den Spoorbrug ruimte genoeg is voor het publiek om daarnaar te kunnen gaan kijken. Wat aangaat de mededeeling van den Voorzitter, dat de Commissie wegens geldgebrek niet meer voor het volk kan doen, wil ik die Commissie daarvan een verwijt maken. Immers is door Burg. en Weth. zelf gezegd, dat een som van twee duizend gulden, destijds toegestaan, een ruim subsidie was en voldoende zou zijn, en nu is er nog geldgebrekIk vind het bepaald verkeerd van die Commissie, dat zij zoo weinig voor de burgerij heeft gedaan. Maar ik moet toch vragen is het dan noodzakelijk, dat onze gemeente daarvoor nog eens extra geld geeft? Wat betreft het feit, dat de Commissie van Financiën wegens »overmaat van spoed" in deze niet is gehoord, ik geloof, dat de heer Witmans, die nu na mij zal spreken en mij deed voor gaan, daaromtrent wel een en ander zal in het midden brengen. Overigens vind ik, mijnheer de Voorzitter, dat mijne argu menten nog zoo zwak niet zijn, als U wel goedvindt te zeggen, en wel iets tegen de voordracht is in te brengen. Ik blijf er derhalve bij, dat ik tegen dit voorstel zal stemmen. De heer Witmans. M. d. V. De heer Fokker heeft in zijn eersten termijn namens de Commissie van Financiën zijne bezwaren te kennen gegeven over het niet voorleggen aan haar van dit voorstel. U zegt evenwel in Uw antwoord aan hem, dat U in de vergadering de meening van die Commissie zoudt hebben gevraagd, en ik had ook wel vermoed, dat U dat zoudt hebben gedaan. Tegen het beschikbaar stellen van de voorgestelde som zou in zooverre wel geen bezwaar hebben bestaan, dat de Commissie, wanneer de meerderheid van den Raad voor deze uitgave was, er niet tegen zou adviseeren; en het feit, dat de Commissie niet gehoord is in deze, vindt zij ook niet zoo ernstig. Wat mij echter wel ontstemd heeft, is het voorstel zelf. Toen ik het gisterenavond in handen kreeg, wist ik niet wat ik zag, vooral omdat indertijd is gezegd, dat wanneer de Rembrandt-Commissie de beschikking had over twee duizend gulden, zij alle onkosten zou kunnen bestrijden. Ik heb toen ook tegen dat voorstel gestemd en zal ook, in hoofdzaak op dezelfde gronden als door den heer Fokker zijn aangevoerd, tegen dit voorstel stemmen. De Voorzitter. Wanneer niemand over dit punt meer het woord verlangt, zal ik tot besluit nog een enkel woord hier over zeggen. De opmerking van den heer Fokker, dat de gondeltocht voor het geheele publiek is te zienis niet juist. Die gondel tocht valt hoofdzakelijk onder het bereik van degenen, die zich op het water bevinden. Op den weg zal daarvan weinig te zien zijndat zal althans geen feestelijken indruk kunnen geven. Het argument, dat ik in deze aanvoerde, is dus vol komen waar en moet derhalve door mij worden volgehouden. Wanneer de heer Fokker er der Feestcommissie een grief van wil maken, dat zij wegens geldgebrek niet meer voor het volk heeft kunnen doen, dan zal dat toch zeer zeker een onrechtmatige grief zijn. Het geld was trouwens alleen ge geven tot het oprichten van een monument en het houden van eene tentoonstelling. En juist omdat deze dingen voor het groote publiek niet bereikbaar zijn, meenden Burg. en Weth. geheel in den geest van den Raad te handelen, een vermakelijkheid te doen plaats hebben, die steeds bleek in den smaak te vallen. Omtrent het late indienen van dit voorstel blijf ik bij het geen ik zooeven daaromtrent heb gezegd. De reden daarvan ligt voor de hand. Wat de eere-voorzitter der Commissie heeft kunnen wetenweet hij nog niet als Burgemeester. Officieele gegevens dienen van de Commissie als zoodanig uit te gaan. Eerst na inzage van het officieel programma zijn wij, zooals gezegd, tot de conclusie gekomen, dat er te weinig voor het groote publiek werd gedaan. En om aan te toonen, dat de opluistering van een feestviering door middel van een vuur werk geheel in het kader ligt van dergelijke feestvieringen, behoef ik slechts te wijzen op Amsterdam, waar eveneens van gemeentewege een vuurwerk zal worden afgestoken bij ge legenheid van de Rembrandt-feesten. De heer Zwiers. M. d. V. Zooals U bekend is, heb ik indertijd ook gestemd tegen de subsidie van twee duizend gulden, en mijn opinie daaromtrent is nog onveranderd. Daarom zal ik even motiveeren, waarom ik thans zal stemmen vóór dit voorstel. Ik verneem nu, dat de ingekomen gelden niet voldoende

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 3