110 DONDERDAG 12 JULI 1906. verzoekt de Leidsehe Bestuurdersbond Uw College dringend het gevraagde bij verordening te willen vaststellen. Namens den Leidschen Bestuurdersbond, L. Crispijn, Voorzitter. P. J. Bomli, Secretaris. Leiden, Juli 1906. De heer Fokker. M. d. V. Naar aanleiding van dit adres zou ik Burg. en Weth. een vraag willen doen. Ik zou hen n.l. willen vragenwanneer zij denken te komen met een voorstel omtrent het al of niet uitvaardigen van eene ver ordening, als in dit adres wordt bedoeld, in deze gemeente, en op welke wijze Burg. en Weth. zich voorstellen een onderzoek naar de wenschelijkheid van de tot standkoming van een dergelijke verordening in *e stellen. Wanneer wij wachten tot na de zomervacantie en dan eerst een onderzoek naar de toestanden in het winkelbedrijf instellen, dan kan het lang duren, voordat die verordening eventueel tot stand komt Wanneer wij dat doen, en wij wachten hetgeen ook geheel ligt in de lijn van hetgeen de heer Fockema Andrese onlangs in dit opzicht opmerkte tot de tegen standers van eene dergelijke regeling met hunne bezwaren komen, dan geloof ik niet, dat wij den goeden weg inslaan. Ik zou denken, dat Burg. en Weth. goed zullen doen zelfstan dig objectief een onderzoek in te stellen naar de toestanden in het winkelbedrijf en na te gaan, of het resultaat van dat onderzoek ook aanleiding zou geven tot het ontwerpen van eene verordening op de winkelsluiting. Burg. en Weth. kunnen dan de stukken houdende de resultaten van genoemd onder zoek bij hun prae-advies overleggen, waardoor de Raad dan tevens beter over deze zaak zal kunnen oordeelen. De Voorzitter. In antwoord op hetgeen de heer Fokker heeft gezegdkan ik mededeelendat ik mij houd aan hetgeen ik de vorige maal omtrent deze zaak aan den heer Fockema An- dreae heb geantwoord, n.l. dat Burg. en Weth., wanneer zij een onderzoek naar de een of andere zaak wenschen in te stellen, zij de kwestie zooveel mogelijk van alle kanten bekijken en het onderzoek derhalve vergelijkenderwijs doen plaats hebben. Of thans een dergelijk onderzoek zal worden ingesteld, daaromtrent kan ik thans geen mededeeling doen. Ik stel u voor deze kwestie over te laten aan Burg. en Weth. Wij zullen, wan neer ons College compleet is, onze aandacht aan deze zaak wijden en rekening houden met de adressen pro en contra bij het overwegen van de wenschelijkheid om nog een zelfstandig onderzoek naar de toestanden in het winkelbedrijf in te stellen. Dat wij eene verordening, zooals gevraagd, zullen indienen, daaromtrent kunnen wij geen mededeeling doenaangezien te dien opzichte nog geen besluit is genomen. Het adres wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. 5°. Verzoek van F. Krützmann e. a. om niet over te gaan tot het invoeren van eene regeling betreffende het sluitings uur voor winkels. Dit stuk luidt als volgt: Aan den Edel Achtbaren Raad der Gemeente Leiden Geven met verschuldigden eerbied te kennen de onderge- teekenden, Winkeliers te Leiden, dat zij voorzien groote schade te zullen hebben bij eene vervroegde Winkelsluiting. Zij wijzen o. a. slechts op de drukte die vaak na 9 ure nog in vele winkels te zien is. Ook zal bij eene eventueele invoering van den Midden Europeeschen Tijd van zelf eene vroegere sluiting plaats hebben, zoodat eene wettige regeling, huns inziens, op zijn minst genomen voorbarig is. Redenen waarom zij UE.Achtbaar College verzoeken geen vervroegde Winkelsluiting te willen invoeren, en dus de in dezen bestaande vrijheid te willen handhaven. Hetwelk doende enz. enz. F. Krützmann. (Volgen de namen van nog 114 adressanten). De Voorzitter. Vijf en vijftig van de handteekeningendie onder dit adres voorkomenzijn niet op gezegeld papier gesteld. Wanneer men dus die handteekeningen van kracht wil doen zijn, dan zullen zij op gezegeld papier moeten worden over gebracht. Het verzoek wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. 6°. Verzoek van de Maatschappij tot exploitatie van tram wegen, om een wachtlokaal te mogen oprichten in het Noordeinde nabij de Artilleriekazerne en om intrekking van het bepaalde sub. 2 en 3 van het besluit van 20 November 1902. Dit stuk luidt als volgt: Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennende Maatschappij tot Exploitatie van Tramwegen, gevestigd te 's-Gravenhage op heden kantoor houdende te Voorburg, dat in Uwe Gemeente klachten zijn gerezen omtrent de ligging van hare wachtkamer ten opzichte van het eindpunt van hare tramlijn, zooals o. a. blijkt uit berichten in het Leidsch Dagblad van 21 en 24 Maart j.l., dat zijbij gelegenheid van dienaangaande gehouden be sprekingen met verschillende ingezetenen, die het openen eener wachtkamer nabij het eindpunt bepleitten, zich bereid heeft verklaard daartoe over te gaanwanneer zij de vereischte vergunningen van Uwen Raad mocht erlangen, dat zij echter, voor geval Uwe Raad gunstig op haar ver zoek mocht willen beschikken, er Uwe aandacht op meent te mogen vestigen, dat het hebben en in gebruik houden van twee wachtkamerst. w. één in het Noordeinde en één nabij de Ambachtsschool geen zin heeften voor haar te kost baar is, weshalve zij vertrouwt dat Uwe Raad haar zal toe staan de wachtkamer nabij de Ambachtsschool te sluiten behoudens wellicht een enkelen dag in de week, dat haar bij Besluit van Uwen Raad dd. 20 November 1902, no. 16/36a, houdende vergunning tot het doortrekken van hare lijn tot in het Noordeinde, verschillende beperkende be palingen ten aanzien van het goederenvervoer zijn opgelegd, dat zij zich bereid verklaart het goederenvervoer te blijven beperken in dien zin, dat wagonladingen en, op Vrijdag (marktdag) vee ook voortaan zal worden gelost op de plaats waar zulks nu geschiedt, en dat geen e goederenwagens blijven staan in het Noordeinde anders dan tusschen twee treinen voor het goederenvervoer door de dienstregeling aangewezen, redenen waarom zij Uwen Raad eerbiedig verzoekt te be sluiten a. haar toe te staan op het ongebruikte stukje grond nabij de Artillerie kazerne in het Noordeinde een gebouw voor- wachtkamer en goederenlokaal op te richten, b. in te trekken het bepaalde sub. 2 en sub. 3 van het be sluit dd. 20 November voornoemd. 't Welk doende enz., Maatschappij tot Exploitatie van Tramwegen J. Vas Visser. Voorburg, 6 Juli 1906. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. 7°. Staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1905, van het R. K. Wees- en Oudeliedenhuis. 8°. Suppletoire begrooting en staat van af- en overschrijving op de begrooting, beide dienst 1905, van H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis. Worden gesteld in handen van de Commissie van Financiën. De Voorzitter. Ten slotte is aan Burg. en Weth. een adres ge richt door de Vereeniging «Rembrandt van Rijn", waarbij zij ons College verzoekt het monument en het borstbeeld van Rem brandt bij de gemeente in eigendom en beheer over te nemen. Dat adres was gericht aan ons College, doch het komt ons voor, dat het overgebracht moet worden aan den Raad. Ik breng het derhalve bij deze aan den Raad over, hetgeen ook gemakkelijk kan geschieden, aangezien het op zegel is gesteld. Aangezienzooals de heeren bekend isdeze zaak eenigs- zins spoedeischend is, stel ik voor dit adres dadelijk in behandeling te nemen, indien daartegen althans geen bezwaar bestaat. Wij stellen den Raad voor bedoeld borstbeeld kosteloos in eigendom en onderhoud bij de gemeente over te nemen en den Burgemeester te machtigen het namens den gemeente raad te aanvaarden. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt daartoe besloten en de gevraagde machtiging verleend. Aan de orde is alsnu: I. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ter bestrijding van de kosten van een vuurwerk bij gelegenheid van de Rembran dtfeest viering. (Zie Ing. St. n°. 174.) De heer Fokker. M. d. V. Ik wil met een kort woord motiveeren, waarom ik tegen dit voorstel zal stemmen. Mijn eerste bezwaar er tegen is, dat het zoo verbazend laat is ingekomen. Men heeft toch langen tijd van tevoren kunnen voorzien, dat hier op 14 Juli een feest zou zijn en er voor dat feest ook van gemeentewege wellicht wat zou moeten worden gedaan. Men heeft best kunnen weten, dat daarvoor geld noodig zou zijn en dat dat aan den Raad zou moeten worden gevraagd. Mij komt het dan ook voor, dat eene der gelijke handelwijze groot gebrek aan deferentie jegens den Raad verraadt, waartegen ik meen ernstig te moeten protes teeren. De pistool wordt om zoo te zeggen ons op de borst gezet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 2